ECLI:NL:RBDHA:2024:15454
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en prematuriteit van ingebrekestelling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over een beroep dat door de eiser is ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister had niet tijdig op deze aanvraag beslist. De eiser heeft vervolgens een ingebrekestelling ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was. Dit komt doordat de beslistermijn voor de asielaanvraag van de eiser, die onder het besluit WBV 2023/3 valt, met negen maanden was verlengd. Hierdoor was de termijn om te beslissen op de aanvraag nog niet verstreken op het moment dat de ingebrekestelling werd ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de minister, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom heeft de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 september 2024.