ECLI:NL:RBDHA:2024:15445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
11303985 RL EXPL 24-17165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding WWZ over wedertewerkstelling van werknemer met affectieve relatie met bewoonster vakantiepark

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever, een besloten vennootschap. De werknemer, die sinds 24 april 2015 in dienst is, vorderde wedertewerkstelling nadat hij op non-actief was gesteld vanwege een affectieve relatie met een bewoonster van het vakantiepark waar hij werkzaam was. De werkgever had zorgen over de persoonlijke situatie van de werknemer en weigerde hem toegang tot zijn werkzaamheden, wat leidde tot deze rechtszaak. De kantonrechter oordeelde dat de zorgen van de werkgever niet voldoende zwaarwegend waren om de werknemer de toegang tot zijn werk te ontzeggen. De rechter wees de vordering van de werknemer toe, maar met de voorwaarde dat hij zijn werkzaamheden niet binnen een straal van 75 meter van de woning van de bewoonster zou verrichten. De kantonrechter benadrukte het beginsel van goed werkgeverschap en het recht van de werknemer op tewerkstelling, tenzij er sprake is van een redelijke en zwaarwegende grond om dit te weigeren. De werkgever werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Kantonrechter, zittingsplaats 's-Gravenhage
CB/c
Zaaknummer: 11303985 / RL EXPL 24-17165
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2024
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Kager (Delissen Martens Advocaten),
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
statutair zetelend te Wissekerke, kantoor houdend te Goes,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.N.C. Doolaege en mevr. mr. T. Overeinder (Adriaanse Van Der Weel Advocaten).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 september 2024 met elf producties (nrs. 1 tot en met 11);
- de pleitnotities van de gemachtigde van [gedaagde] met 15 producties (nrs. 1 tot en met 15).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2024. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde en zijn namens [gedaagde] mevr. [naam 1] en de heer [naam 2] alsmede de gemachtigden van [gedaagde] verschenen. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1982, is sinds 24 april 2015 en thans op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van [gedaagde] in de functie van medewerker technische dienst. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Recreatie van toepassing.
2.2
[eiser] is werkzaam op het vakantiepark [locatie 1] van [gedaagde] , gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] .
2.3
Sinds 17 mei 2024 staat [eiser] op non-actief. Zijn salaris wordt doorbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de proceskosten: (I.) [gedaagde] te veroordelen [ [eiser] ] binnen 24 uur na het te wijzen vonnis tot het einde van de arbeidsovereenkomst toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag (of deel van een dag) dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen; (II.) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, de kosten voor de gemachtigde en de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proces- en de nakosten vanaf het tijdstip van opeisbaarheid.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat goed werkgeverschap van [gedaagde] vereist dat hij recht heeft op tewerkstelling en dat hij in staat en bereid is zijn werkzaamheden te hervatten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat in verband met een affectieve verhouding van [eiser] met een van de bewoonsters van het vakantiepark een situatie is ontstaan dat van [gedaagde] niet gevergd kan worden [eiser] te werk te stellen, nog los van het feit dat het ook voor het welzijn van [eiser] niet verstandig is dat hij terugkeert op het park.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd en/of verantwoord is.
4.2
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] een spoedeisend belang. Dat belang is erin gelegen dat hij reeds geruime tijd op non-actief staat, vooralsnog zonder uitzicht op werkhervatting, terwijl zijn arbeidsovereenkomst onverminderd voortduurt.
4.3
Of de toewijzing van vordering van [eiser] gerechtvaardigd en/of verantwoord is zal de kantonrechter nu beoordelen.
4.4
Tijdens zijn dienstverband heeft [eiser] een affectieve relatie gekregen met een van de bewoners van het vakantiepark, wier dochter bovendien werkzaam is op het park en in die zin een collega van [eiser] is.
4.5
[eiser] heeft de relatie gemeld aan zijn leidinggevende bij [gedaagde] . Die heeft [eiser] aangeraden een einde te maken aan de relatie. Daarnaast heeft de partner van de betrokkene bij [gedaagde] zijn ongenoegen geuit dat [eiser] een relatie heeft met zijn partner.
4.6
In dat licht heeft [gedaagde] [eiser] op non-actief geplaatst. Aanvankelijk was het de bedoeling van [gedaagde] om [eiser] te herplaatsen op een van de andere vakantieparken van [gedaagde] , zoals bijvoorbeeld in [locatie 2] . Om uiteenlopende redenen is het niet tot een herplaatsing gekomen.
4.7
Thans overweegt [gedaagde] een ontbindingsverzoek tegen [eiser] te richten, maar tot een daadwerkelijk aanhangig maken van een procedure is het nog niet gekomen. Dat het nog niet tot een ontslagverzoek is gekomen komt doordat [gedaagde] tot nu toe verschillende herplaatsingsmogelijkheden heeft onderzocht, die door [eiser] zijn afgewezen. Volgens [gedaagde] zijn de herplaatsingsmogelijkheden nu uitgeput, als gevolg waarvan zij nu beëindiging van het dienstverband met [eiser] zal nastreven.
4.8
Bij haar weigering om [eiser] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden wijst [gedaagde] erop dat zij mede de veiligheid van de parkbewoners en haar andere medewerkers heeft te waarborgen, hetgeen aan een terugkeer van [eiser] op het park in de weg zou staan. Daarnaast wijst zij op de eigen veiligheid van [eiser] , die in gevaar kan komen als hij weer op het park zou terugkeren, mede gelet op de uitlatingen die de partner van de persoon met wie [eiser] een affectieve relatie had of heeft in de richting van [gedaagde] heeft geuit.
4.9
Zoals [gedaagde] ook al in haar verweer naar voren heeft gebracht dient in het voorliggende geval een afweging te worden gemaakt tussen de betrokken belangen. Het belang van [gedaagde] is een zo ongestoord mogelijke exploitatie van het vakantiepark, het waarborgen van het woongenot van de bewoners en de zorg voor haar personeel. Het belang van [eiser] is een terugkeer naar de werkzaamheden, waartoe hij zich via zijn arbeidsovereenkomst heeft verbonden.
4.1
Bij de belangenafweging tussen de wederzijdse belangen laat de kantonrechter de belangen van [eiser] net iets zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] , maar daarbij heeft de kantonrechter wel een belangrijke kanttekening in de richting van [eiser] , waarover later meer.
4.11
Bij de belangenafweging neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat er tussen [eiser] en [gedaagde] een arbeidsovereenkomst bestaat, die niet is beëindigd. Een voortvloeisel uit het beginsel van goed werkgeverschap is dat een werknemer in beginsel recht op tewerkstelling heeft. Dat beginsel lijdt alleen uitzondering in het geval van een redelijke en voldoende zwaarwegende grond, afgezet tegen het eveneens zwaarwegende belang van de werknemer om de bedongen arbeid te verrichten.
4.12
Het voorgaande betekent dat een werkgever slechts in uitzonderingsgevallen een werknemer de toegang tot de werkzaamheden kan weigeren.
4.13
In het voorliggende geval is sprake van een omstandigheid, die [eiser] persoonlijk betreft: een affectieve relatie met iemand, die misschien niet geheel toevallig (ook) bewoonster van het door [gedaagde] geëxploiteerde vakantiepark is. Deze persoonlijke omstandigheid heeft geen directe invloed op het functioneren van [eiser] als werknemer van [gedaagde] , althans heeft [gedaagde] dat niet gesteld. Weliswaar heeft de partner van de betrokken bewoonster eenmaal zijn ongenoegen over de situatie bij [gedaagde] geuit en heeft deze daarbij wellicht zelfs dreigementen aan het adres van [eiser] geuit, waardoor naar de mening van [gedaagde] het risico bestaat dat de situatie uit de hand loopt en een uitstraling heeft naar de algemene veiligheid op het park.
4.14
Mede gelet op het feit dat er intussen reeds enige tijd is verstreken sinds dat betrokkenen, zowel [gedaagde] als de partner van de bewoonster als de dochter van de bewoonster, tevens collega van [eiser] , bekend zijn geworden met de situatie, valt aan te nemen dat intussen de scherpe kantjes van het ongenoegen enigszins zijn verminderd en daarmee ook het risico van escalatie.
4.15
Het voorgaande leidt er daarom toe dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening de vordering van [eiser] zal toewijzen, met een aanvullende bepaling. Om het risico van escalatie zo veel mogelijk uit te sluiten zal de kantonrechter bepalen, dat [eiser] op het vakantiepark niet binnen een straal van 75 meter van de woning van de betrokkenen bewoonster zijn werkzaamheden zal uitvoeren. Overigens spreekt het vanzelf dat de toe te wijzen veroordeling tot wedertewerkstelling niet kan worden toegewezen tot het einde van de arbeidsovereenkomst, zoals [eiser] vordert, omdat er altijd (nieuwe) ontwikkelingen kunnen zijn, die maken dat [eiser] zijn werkzaamheden niet kan of mag uitvoeren.
4.16
Overigens zal de kantonrechter vooralsnog geen dwangsom aan de veroordeling tot wedertewerkstelling verbinden, omdat [gedaagde] niet de indruk heeft gewekt niet aan de veroordeling in dit vonnis te zullen voldoen.
4.17
Bij een en ander maakt de kantonrechter een kanttekening in de richting van [eiser] . [gedaagde] heeft er in het verweer tegen zijn vordering er met nadruk op gewezen dat [eiser] een situatie in het leven heeft geroepen, die ook zijn eigen veiligheid kan raken. Daar is hij tijdens de mondelinge behandeling zowel door [gedaagde] in haar verweer als door de kantonrechter op gewezen. Niettemin bleef [eiser] bij zijn vordering tot wedertewerkstelling om hem moverende redenen. Mocht zijn aanwezigheid op het vakantiepark, ondanks de inschatting van het geringe risico daarvan, niettemin tot bepaalde ongewenste situaties leiden, dan kan [eiser] zich niet geheel of gedeeltelijk verschuilen achter [gedaagde] als zijn werkgever, omdat het juist [gedaagde] is die bereid is gebleken het loon van [eiser] door te betalen, tenminste totdat op het nog in te dienen ontslagverzoek zal zijn beslist.
4.18
[gedaagde] wordt in deze procedure grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
836,92
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] binnen 24 uur na heden toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden;
5.2.
bepaalt dat [eiser] zijn werkzaamheden niet binnen een straal van 75 meter van de woning van de bewoonster van het vakantiepark van [gedaagde] , waarmee hij een affectieve relatie heeft of heeft gehad, zal uitvoeren;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 836,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten, als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 5.1. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024 in aanwezigheid van de griffier.