ECLI:NL:RBDHA:2024:15439
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag en de procesgang rondom het aanhoudingsverzoek
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 5 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de minister verklaarde deze aanvraag op 10 juli 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het beroep op 3 september 2024, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn. Eiser had aanvankelijk verzocht om aanhouding van de zitting, maar dit verzoek werd te laat ingediend. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af, omdat er geen verschoonbare reden is aangevoerd voor de late indiening.
De rechtbank oordeelt vervolgens over de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag. Eiser stelt dat er nieuwe elementen zijn die relevant zijn voor zijn aanvraag, maar de rechtbank volgt hem hierin niet. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangedragen die afdoen aan de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank wijst erop dat de oorlog in Gaza en andere aangevoerde feiten niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser, die afkomstig is uit Libanon.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe en is openbaar gemaakt op 16 september 2024.