ECLI:NL:RBDHA:2024:15439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
NL24.28665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag en de procesgang rondom het aanhoudingsverzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 5 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de minister verklaarde deze aanvraag op 10 juli 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het beroep op 3 september 2024, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn. Eiser had aanvankelijk verzocht om aanhouding van de zitting, maar dit verzoek werd te laat ingediend. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af, omdat er geen verschoonbare reden is aangevoerd voor de late indiening.

De rechtbank oordeelt vervolgens over de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag. Eiser stelt dat er nieuwe elementen zijn die relevant zijn voor zijn aanvraag, maar de rechtbank volgt hem hierin niet. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangedragen die afdoen aan de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank wijst erop dat de oorlog in Gaza en andere aangevoerde feiten niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser, die afkomstig is uit Libanon.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe en is openbaar gemaakt op 16 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28665
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.E.M. Later),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
2. Eiser heeft op 5 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 10 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiser heeft aanvankelijk aanhouding van de zitting verzocht, omdat hij niet meer aangevoerd kon worden naar de rechtbank. Het verzoek daartoe was te laat ingediend. De rechtbank heeft vervolgens contact gehad met de gemachtigde van eiser omdat er vragen waren over het aanhoudingsverzoek. Zo werd er in dat verzoek een verband gelegd tussen het dossier dat volgens de gemachtigde onvolledig was en de aanwezigheid van eiser ter zitting en was in de stukken betoogd hoe schadelijk het voor eiser was om over de redenen van zijn asielaanvraag te verklaren. Vervolgens heeft de gemachtigde telefonisch medegedeeld dat de zitting door kon gaan.
4. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep (NL24.28666), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
5. De gang van zaken ten aanzien van het aanhoudingsverzoek is aan het begin van de zitting besproken. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat zij ruzie had gehad met eiser omdat de zitting doorging. Zij heeft daarbij niet alsnog een aanhoudingverzoek gedaan. Vervolgens is de zaak besproken en heeft de gemachtigde van eiser vlak voor het sluiten van de zitting alsnog een aanhoudingsverzoek gedaan, met als doel dat eiser bij de zitting aanwezig kon zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Aanhoudingsverzoek
6. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af. Er is geen enkele verschoonbare reden aangevoerd waarom niet tijdig een verzoek kon worden gedaan om eiser aan te voeren. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser, na overleg, telefonisch medegedeeld dat de zitting doorgang kon vinden. Zij heeft haar aanhoudingsverzoek niet gehandhaafd. Als zij dat alsnog had willen doen dan had zij dat zo snel mogelijk kenbaar moeten maken. Ook dat heeft zij niet gedaan. Vervolgens heeft zij gedurende de gehele inhoudelijke behandeling ter zitting niet gerept over een aanhouding tot aan de laatste alinea van haar pleitnota. Zij heeft niet uitgelegd waarom zij daarmee zo lang heeft gewacht. De rechtbank acht deze gang van zaken in strijd met de goede procesorde. Het voorgaande brengt met zich dat het feit dat eiser niet aanwezig kon zijn, niet leidt tot aanhouding van de behandeling van deze zaak.

Asielaanvraag

7. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Eiser heeft eerder op 5 december 1995 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 2 januari 1996 afgewezen. Dit besluit is onherroepelijk.
10. Op 5 april 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 2 januari 1996. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In het bestreden besluit wijst de minister er ook op dat aan eiser reeds een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 10 jaar is opgelegd.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister zijn aanvraag ten onrechte niet- ontvankelijk heeft verklaard. Eiser stelt dat er wel degelijk nieuwe elementen en bevindingen zijn die relevant zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Daarnaast stelt eiser dat de minister voorafgaand het gehoor onderzoek moest doen naar zijn medische situatie, omdat eiser vanwege zijn medische problematiek niet in staat was om gehoord te worden. Verder stelt eiser dat er ten onrechte geen contact is opgenomen met zijn gemachtigde, waardoor hij is gehoord zonder voorbereiding. Volgens eiser is dit in strijd met artikel 6 en artikel 13 van het EVRM en kan dit leiden tot een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
12. Volgens artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet- ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling
geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin
geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
13. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat er ten onrechte voorafgaand aan het gehoor geen medisch onderzoek is verricht. De rechtbank is met de minister van oordeel dat een dergelijk onderzoek bij een opvolgende aanvraag niet verplicht is en dat de medische problematiek van eiser niet zonder meer maakt dat hij niet kan worden gehoord. Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit het rapport van het gehoor is gebleken dat het gehoor zorgvuldig heeft plaatsgevonden, door onder andere te vragen waar er rekening mee moest worden gehouden, rustig te praten en een pauze in te lassen. Bovendien is nadien, bijvoorbeeld in de gronden van beroep, ook niet duidelijk geworden wat eiser anders of meer als nieuwe en relevante elementen of bevindingen had willen aandragen. De grond faalt dan ook.
13. Naar het oordeel van de rechtbank faalt ook de beroepsgrond van eiser dat het besluit ondeugdelijk is voorbereid omdat er ten onrechte geen contact is opgenomen met de (huidige) gemachtigde van eiser waardoor eiser zonder voorbereiding is gehoord. De minister heeft in het bestreden besluit en ter zitting toegelicht dat eiser na de indiening van zijn opvolgende asielaanvraag een advocaat toegewezen heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat het voor eisers rekening en risico komt dat eiser geen voorbereidend gesprek heeft kunnen houden met deze advocaat. Dit leidt niet tot de conclusie dat het gehoor niet had mogen plaatsen. Daarnaast is de rechtbank met de minister van oordeel dat eiser zijn advocaat of zijn begeleider meneer [A] , die hij zeer regelmatig spreekt, zelf op de hoogte had kunnen brengen van zijn opvolgende asielaanvraag. Ook deze grond faalt.
13. Vervolgens komt aan de orde of sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen. Eiser heeft onder andere de oorlog in Gaza als nieuw element aangevoerd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de oorlog in Gaza niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Van eiser wordt namelijk niet verwacht dat hij naar Gaza gaat, omdat Libanon zijn land van herkomst is. De stelling van eiser dat hij niet kan terugkeren naar Libanon, omdat de Libanese autoriteiten niet meewerken aan zijn gedwongen vertrek, ziet slechts op zijn terugkeer en maakt niet dat hij moet worden aangemerkt als vluchteling die bescherming nodig heeft. Eiser stelt verder dat de minister alle feiten van de vorige aanvraag en de feiten die zich na de vorige afwijzing hebben voorgedaan heeft moeten beoordelen als relevante elementen. De rechtbank volgt dit niet. De feiten van de vorige aanvraag zijn bij de vorige aanvraag beoordeeld en daarom niet aan te merken als nieuwe relevante elementen of bevindingen. De beoordeling hiervan staat ook in rechte vast. Verder heeft eiser niet onderbouwd of concreet gemaakt welke feiten sinds de vorige afwijzing van zijn aanvraag worden bedoeld. Eiser heeft ook een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 13 juni 2024 aangevoerd als nieuw element. Deze uitspraak gaat over de toepassing van artikel 12 lid 1 sub a van Richtlijn 2011/95/EU, wat ziet op (staatloze) Palestijnen die vallen onder de bescherming van UNWRA. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiser zich in dezelfde situatie
bevindt als de betrokkene in die uitspraak, waardoor deze uitspraak ook niet relevant is voor de asielaanvraag van eiser.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de minister niet ten onrechte stelt dat eiser geen nieuwe elementen en bevindingen heeft aangevoerd die kunnen afdoen aan de eerdere afwijzing van de asielaanvraag. De minister heeft de aanvraag daarom niet-ontvankelijk mogen verklaren.
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.