ECLI:NL:RBDHA:2024:15398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.16705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod voor Moldavische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat was opgelegd aan een Moldavische vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 19 maart 2024 een terugkeerbesluit genomen, waarbij de vreemdeling een inreisverbod voor de duur van twee jaar kreeg opgelegd. De vreemdeling, die niet op de zitting verscheen, voerde aan dat hij een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten krijgen en dat de minister onvoldoende gronden had om het besluit te rechtvaardigen. De rechtbank overwoog dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken, onder andere omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden en dat het inreisverbod terecht was opgelegd. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.16705
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),

en
de Minister van Asiel en Migratie,voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S.H.J. Muijlkens), de minister

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Moldavische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser heeft verzocht om te worden vrijgesteld van het betalen van griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek in te willigen.
Het terugkeerbesluit
3. In het terugkeerbesluit heeft de minister vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft daarbij, onder verwijzing naar de in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) opgenomen (lichte) gronden, betrokken dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld..
4. Eiser voert aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven, omdat voor het afzien daarvan onvoldoende gronden bestaan. Daarbij wijst eiser er op dat de minister in het besluit enkel zogenoemde lichte gronden en geen zware grond heeft genoemd. Bovendien heeft hij een vaste woon- of verblijfplaats in Moldavië en had hij financiële hulp van familie in Duitsland kunnen vragen, zodat de minister de gronden 4c en 4d niet aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen.
5. Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de vertrektermijn van vier weken kan worden bekort als een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Uit artikel 6.1 van het Vb volgt dat dergelijk risico kan worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb op de vreemdeling van toepassing zijn. Anders dan eiser betoogt, blijkt noch uit de wet, noch uit enige andere rechtsregel dat hiervoor tenminste één zware grond nodig is.
6. In het bestreden besluit heeft de minister elke toegepaste (lichte) grond afzonderlijk toegelicht. Bij de grond 4c heeft de minister overwogen dat eiser door het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats niet beschikbaar is voor de voorbereidingen op terugkeer en/of de verwijderingsprocedure en dat het dan nagenoeg onmogelijk is om toezicht op eiser te houden. De minister heeft verder geconstateerd dat eiser niet in het Basis Registratie Personen register van een gemeente is geregistreerd. Bij de grond 4d heeft de minister in het bestreden besluit opgemerkt dat eiser niet mag werken in Nederland en zich daarom niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Ook vermeldt de minister dat bij de fouillering geen geld is aangetroffen. Op de zitting heeft de minister nog toegelicht dat eiser heeft verklaard dat hij kostwinner is in Moldavië, en dat het moet gaan om middelen waarover eiser zelf beschikt, zodat de mogelijkheid van ondersteuning door familie niet relevant is. De minister heeft er in dit kader verder op de zitting op gewezen dat als eiser niet zelf over middelen beschikt, hij ook niet over een woonruimte kan beschikken en in de illegaliteit kan belanden. Ook dan is van belang dat het nagenoeg onmogelijk is om toezicht te houden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en heeft de minister dit voldoende gemotiveerd. Gelet op deze omstandigheden mocht de minister ervan afzien om eiser een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Het inreisverbod

8. Eiser voert aan dat de minister van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien, omdat hij in Moldavië geen werk kan vinden. Bovendien wordt het hierdoor voor eiser onmogelijk om zijn familie in Duitsland te bezoeken.
9. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt de minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid.
Op grond van artikel 66a, vierde lid, van de Vw wordt het inreisverbod gegeven voor een bepaalde duur die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de vreemdeling naar het oordeel van
de minister een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. De duur wordt berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Ter uitvoering van artikel 66a, vierde lid, van de Vw is in artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb bepaald dat de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren bedraagt.
10. In het proces-verbaal van gehoor is vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij kostwinner is en voor zijn gezin wil zorgen, dat hij in Moldavië moeilijk aan werk kan komen en dat hij in Europa wil werken. Hij heeft verder verklaard dat hij geen belangen heeft in Europa.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. De wens van eiser om in Europa te werken is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zijn familie in Duitsland hem niet in Moldavië kan bezoeken of dat er een bijzondere afhankelijkheid bestaat tussen deze familie en eiser, waardoor de minister van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
13 september 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: