ECLI:NL:RBDHA:2024:15395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/09/669470 / JE RK 24-1300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing wijziging contactregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2023, in een pleegzorgvoorziening. De rechtbank heeft de machtiging verlengd tot 22 februari 2025, na een eerdere beschikking van 13 augustus 2024 waarin de machtiging tijdelijk was verlengd tot 12 september 2024. De moeder van de minderjarige heeft een zelfstandig verzoek ingediend om de contactregeling met haar kind per direct te herstarten, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in het pleeggezin en dat de moeder nog niet in staat is om de zorg voor het kind op zich te nemen. De rechtbank heeft daarbij de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de huidige situatie, waarin de moeder nog niet in staat is om een veilige omgeving te bieden, niet in het belang van het kind is. De vader van de minderjarige steunt de verlenging van de uithuisplaatsing, terwijl de pleegouders aangeven dat het goed gaat met de minderjarige in hun zorg. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om samen met de moeder te werken aan een veilige herstart van de contactmomenten, zodra de omstandigheden dit toelaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/669470 / JE RK 24-1300
Datum uitspraak: 10 september 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
I. Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
II. Afwijzing wijziging contactregeling
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C. Arslaner te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De rechtbank merkt als informanten aan:
[pleegouder 1]en
[pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 13 augustus 2024 heeft de rechtbank de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 12 september 2024 en het verzoek voor het overige aangehouden.
1.2.
De rechtbank neemt nu ook de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van 13 augustus 2024;
  • de twee brieven van de vader, ontvangen op 31 augustus 2024;
- de pleitnota van de advocaat van de moeder, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ontvangen op 8 september 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door een tolk in de Turkse taal;
  • de vader;
  • de pleegouders;
  • de grootouders vaderszijde ( [naam 3] en [naam 4] ) als toehoorders;
  • [naam 5] en [naam 6] (begeleiders De Binnenvest) als toehoorders.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 13 augustus 2024.

3.De verzoeken en de standpunten

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de (resterende) duur van de ondertoezichtstelling, te weten van 12 september 2024 tot 22 februari 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De moeder verzoekt bij zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek de (begeleide) contactregeling tussen haar en [minderjarige] per direct te herstarten, waarbij de eerdere regeling van drie uur in de week doorgang kan vinden.
3.3.
De moeder is het niet eens met een verlenging van de uithuisplaatsing. Zij erkent en beseft dat zij in het begin van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing fouten heeft gemaakt, maar stelt dat er in de afgelopen periode van vier maanden geen incidenten zijn geweest. Zij heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en heeft voldaan aan de gestelde eisen van de gecertificeerde instelling. Inmiddels heeft zij haar zoon bijna vijf maanden niet fysiek gezien en is er geen plan gemaakt voor het opstarten van de begeleide omgang. De moeder voelt zich slachtoffer van de falende gecertificeerde instelling en kan niet langer instemmen met de huidige situatie. Zij wenst de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] op korte termijn op zich te nemen. Daarbij staat de moeder open voor hulpverlening die haar in de thuissituatie kan ondersteunen en begeleiden in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.4.
De vader is het eens met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De omgang tussen hem en [minderjarige] moet rustig worden opgebouwd. Bij voorkeur ziet hij [minderjarige] één keer per week. In de toekomst wil hij [minderjarige] graag meer zien. Verder is hij op dit moment, in samenwerking met de gecertificeerde instelling, aan het kijken welke begeleiding hem kan helpen om een goede vader voor [minderjarige] te kunnen zijn.
3.5.
De pleegouders hebben desgevraagd het volgende naar voren gebracht. Het gaat goed met [minderjarige] . Hij voelt zich thuis in het pleeggezin, ontwikkelt zich goed en gaat goed om met zijn pleegbroertje. De pleegouders vinden het belangrijk dat [minderjarige] contact heeft met beide ouders. Het contact moet wel veilig zijn voor [minderjarige] en voor de pleegouders. Het is daarom belangrijk dat één van de pleegouders bij het contactmoment aanwezig is en dat er twee begeleiders bij zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.
[minderjarige] is een tien maanden oude baby die zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. Hij ervaart hier de stabiliteit die hij nodig heeft. Deze stabiele basis mist nog bij de moeder. De moeder heeft weliswaar positieve stappen gezet en is voor haar persoonlijke problematiek in behandeling bij de [instelling] , maar ze wordt ook (nog steeds) met enige regelmaat overmand door heftige emoties. Uit de resultaten van de psychologische vragenlijst (MMPI test) van 27 juni 2024, die is overgelegd door de gecertificeerde instelling, volgt dat er geen psychopathologie is geconstateerd bij de moeder. Wel werd door de psycholoog een negatieve houding, gebrek aan zelfinzicht ten aanzien van negatieve gedragingen, achterdocht en een gebrek aan inzicht in situaties om haar heen geobserveerd. Ook werd agressief gedrag zonder inzicht in de gevolgen en moeite met het zich houden aan regels opgemerkt. Daar moet dus nog aan gewerkt worden door de moeder samen met de hulpverlening, zodat de contactmomenten met [minderjarige] veilig verlopen voor alle betrokkenen. Zonder informatie over hoe het contact tussen de moeder en [minderjarige] verloopt, kan de rechtbank niet oordelen of het in het belang van [minderjarige] is om terug naar de moeder te gaan. Dat [minderjarige] niet naar de vader kan is wel al duidelijk, omdat de vader heeft aangegeven dat hij niet in zijn eentje de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen.
4.3.
De rechtbank constateert dat een situatie is ontstaan waarin het niet mogelijk was om de fysieke contactmomenten op een veilige manier vorm te geven. Het eerdere incident van 2 april 2024 heeft tot gevolg gehad dat de organisatie die het contact begeleidde de samenwerking heeft beëindigd. De gecertificeerde instelling is vervolgens op zoek gegaan naar een nieuwe organisatie en naar verwachting kunnen de begeleide contactmomenten binnenkort worden opgestart. Het is schrijnend dat het zo lang heeft moeten duren voordat de omgang weer opgepakt kon worden. Dat neemt niet weg dat deze situatie mede is ontstaan door het handelen van de moeder zelf. Er zijn nu twee nieuwe jeugdbeschermers betrokken die met een schone lei aan de samenwerking met de moeder willen beginnen. De eerste kennismaking is goed verlopen en er wordt nu naar passende omgangsbegeleiding gezocht. Zodra deze beschikbaar is moet het contact tussen de moeder en [minderjarige] zo spoedig mogelijk worden herstart. De rechtbank hoopt dat de moeder tot het inzicht komt dat zij in dit alles een sleutelrol vervult. Pas als zij met de juiste hulp in staat is om haar emoties te reguleren, kan het begeleide contact in het belang van [minderjarige] rustig en veilig verlopen. Het is aan de gecertificeerde instelling om, in een constructieve samenwerking met de moeder en de andere betrokkenen, te beoordelen op welk moment hervatting van de regeling mogelijk is. Daarbij zijn – uiteraard – de belangen van [minderjarige] leidend.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het aangehouden verzoek van de gecertificeerde instelling toewijzen voor de verzochte (resterende) duur. Daarnaast zal de rechtbank het zelfstandig verzoek van de moeder (om de eerdere contactregeling per direct op te starten) afwijzen. Daarbij vertrouwt de rechtbank erop dat gecertificeerde instelling voortvarend te werk gaat om het (begeleide) contact tussen [minderjarige] en de moeder zo spoedig mogelijk te hervatten.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 februari 2025;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024 door mr. M.M.C. Limbeek, mr. J.J. Peters en mr. K.A.M. van der Zon, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 23 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.