In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op [huwelijksdatum] 2022 te [plaatsnaam 1] zijn gehuwd. De vrouw heeft op 6 maart 2024 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding, met een subsidiair verzoek tot scheiding van tafel en bed, en een nevenvoorziening tot toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man. De man heeft ingestemd met de verzoeken van de vrouw en heeft daarnaast zelfstandig verzocht om te bepalen dat een lening van € 12.000,- in de gemeenschap valt, waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek, stellende dat zij niet op de hoogte was van de lening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. Tevens is geoordeeld dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld. Wat betreft de lening heeft de rechtbank overwogen dat de lening van € 12.000,-, die door de man is aangegaan na de huwelijkssluiting, in de huwelijksgemeenschap valt. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de lening ongeldig is. De rechtbank heeft bepaald dat beide partijen ieder de helft van de schuld van de lening voor hun rekening dienen te nemen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, en is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier.