ECLI:NL:RBDHA:2024:15371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.1971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse vreemdeling met vermeende banden aan Gülen-beweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 juli 2024, wordt het beroep van een Turkse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De vreemdeling, geboren in 1994, heeft op 1 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 januari 2024 afgewezen, met de stelling dat de vreemdeling geen vluchteling is en geen risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom de geloofwaardig geachte verklaringen van de vreemdeling niet als indicaties voor vervolging kunnen worden aangemerkt.

De vreemdeling stelt dat hij als vermeend aanhanger van de Gülen-beweging bij terugkeer naar Turkije vervolgd zal worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de relevante elementen van het asielrelaas van de vreemdeling, zoals zijn ontslag van de militaire academie in 2016 en de veroordelingen van zijn broers, geloofwaardig heeft geacht. De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende heeft uitgelegd waarom deze elementen niet als indicaties voor vervolging kunnen worden beschouwd, vooral gezien de recente landeninformatie die wijst op aanhoudende arrestaties van Gülen-aanhangers.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de vreemdeling, die in totaal € 1.750,- bedragen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van asielaanvragen van personen die behoren tot risicogroepen, zoals de Gülen-aanhangers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1971

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en
de Minister van Asiel en Migratie,als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Hij heeft op 1 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 januari 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Als tolk was Y. Akkaya aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister de asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
2. Eiser is in 2007 van het platteland in het oosten van Turkije naar Sakarya verhuisd en heeft daar, net als zijn twee broers, een jaar onderwijs gehad van de Gülenbeweging.
Van 2008 tot 2016 heeft eiser op een militaire academie gezeten. Na de mislukte coup op 15 juli 2016 is eiser bij decreet 669 van de militaire academie gestuurd.
In 2018 is een broer van eiser, [naam 1], veroordeeld tot 8 jaar en 9 maanden gevangenisstraf vanwege banden met de Gülenbeweging. Een andere broer, [naam 2], is in 2019 ook om die reden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. Deze broer is naar Nederland gevlucht en heeft een verblijfsvergunning. Verder zitten vrienden van eiser die ook militaire studenten waren, in de gevangenis: het gaat om [naam 3], [naam 4] en [naam 5]. Eisers vriend [naam 4] is in 2021 opgepakt door de politie en heeft eisers naam genoemd in een verhoor. Hij heeft de politie verteld dat hij en eiser met en naar de telefoon van eisers broer [naam 2] hebben gebeld. [naam 4] is tot een gevangenisstraf van een jaar en zeven maanden veroordeeld. Eiser heeft Turkije op 1 augustus 2022 verlaten en vreest bij terugkeer te worden vervolgd als vermeend Gülen-aanhanger.
Het bestreden besluit en de standpunten van partijen
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser is ontslagen van de militaire academie in 2016 per decreet 669 en hij is genoemd in een verhoor van een vriend rond september 2021.
De minister heeft de relevante elementen geloofwaardig geacht. In het bestreden besluit is gesteld dat eiser geen vluchteling is of een risico loopt op ernstige schade, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van geringe indicaties waaruit blijkt dat hij bij terugkeer naar Turkije een risico loopt op vervolging vanwege toegedichte betrokkenheid bij de Gülenbeweging. De minister vindt eisers ontslag van de academie in 2016, de veroordeling van zijn twee broers en van zijn vrienden die ook militaire studenten waren, alsook de omstandigheid dat [naam 4] eisers naam heeft genoemd in een politieverhoor hiertoe onvoldoende. Hierbij wordt erop gewezen dat uit recente landeninformatie volgt dat de vervolging van Gülen-aanhangers in intensiteit afneemt, dat er geen direct verband is gebleken tussen de problemen van de broers en eisers vrienden en die van eiser, dat eiser na 2016, ook niet na het verhoor van zijn vriend [naam 4], door de autoriteiten in staat van beschuldiging is gesteld en dat eiser legaal Turkije is uitgereisd.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de door hem aangevoerde en geloofwaardig geachte omstandigheden wel geringe indicaties zijn die aannemelijk maken dat hij als Gülen-aanhanger wordt beschouwd door de Turkse autoriteiten en dat hij daarom te vrezen heeft voor vervolging bij terugkeer. Hij wijst daarbij op een minuut bij een toewijzende beslissing in een andere asielzaak van 21 juli 2021, waaruit volgens hem volgt dat ook nu nog militaire studenten worden opgepakt door de Turkse autoriteiten vanwege verdenking van betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Eiser heeft een groot aantal stukken overgelegd, waaronder nieuwsberichten over arrestaties van Gülen-aanhangers. Hij betwist dat militaire studenten niet langer worden vervolgd of dat de intensiteit daarvan is afgenomen. Ook doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van militaire studenten die evenmin konden onderbouwen dat er tegen hen een opsporingsonderzoek liep aan wie wel asielvergunningen zijn verstrekt.
5. De minister heeft ter zitting het bestreden besluit gehandhaafd. De verwijzing naar de minuut en de andere zaken slagen niet, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Hierbij wijst de minister erop dat er sprake is van gewijzigde landeninformatie [1] en gewijzigd beleid, waarbij hij verwijst naar een Kamerbrief van 28 november 2023 [2] . De nieuwsberichten en overige stukken leiden evenmin tot een andere conclusie, nu, voor zover het om recente nieuwsberichten gaat, niet wordt bestreden dat er nog steeds arrestaties plaatsvinden, maar dat de intensiteit en het willekeurige karakter ervan is afgenomen, aldus de minister.
Het toepasselijke beleid
6. In het asielbeleid ten aanzien van Turkije [3] zijn onder meer (toegedichte) Gülen-aanhangers aangemerkt als risicogroep. Een vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die door de minister is aangewezen als een risicogroep, kan als er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. [4]
7. In voormelde brief van 28 november 2023 heeft de minister de laatste wijziging van dit beleid toegelicht. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

In het huidige beleid geldt, zoals reeds vermeld, aanvullend dat de beoordeling van de vrees op vervolging plaats moet vinden tegen de achtergrond van het willekeurige karakter van het optreden van de Turkse autoriteiten. Hiermee ligt er ruimer kader om een vrees voor vervolging aannemelijk te achten dan gebruikelijk is in geval van risicogroepen. In de praktijk leidt dit er toe dat in geloofwaardige zaken, ook indien geen sprake is van geringe indicaties, al snel een risico op vervolging wordt aangenomen. Er is gelet op de ontwikkelingen in de verslagperiode geen reden om, zoals in het huidige beleid ten aanzien van Gülenisten het geval is, aanvullend uit te gaan van een willekeurig karakter van het optreden van de Turkse autoriteiten tegen Gülenisten.
De beoordeling van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat de minister de volgende verklaringen van eiser geloofwaardig heeft geacht. Eiser is in 2007 tot de Gülenbeweging toegetreden. In juli 2016 is zijn opleiding aan een militaire academie bij een decreet direct verband houdend met de coup van 15 juli 2016 beëindigd. Twee van de oudere broers van eiser zijn nadien veroordeeld tot gevangenisstraffen van acht jaar en negen maanden, respectievelijk vijftien jaar vanwege hun (vermeende) betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Meerdere oud-mede-studenten van eiser van dezelfde militaire academie zijn ook veroordeeld wegens betrokkenheid bij deze beweging. Één voormalig medestudent [naam 4] die daarvoor ook is veroordeeld, heeft bij een politieverhoor in september 2021 eisers naam genoemd in relatie tot telefonisch contact met de broer van eiser, [naam 2]. In augustus 2022 heeft eiser Turkije verlaten.
9. Uit het laatste algemene ambtsbericht over Turkije blijkt dat er daar nog met regelmaat, op (bijna) dagelijkse basis, op kleine én op grotere schaal arrestaties plaatsvinden van vermeende Gülen-aanhangers. [5] Om deze reden is deze groep als risicogroep aangemerkt, zodat slechts geringe indicaties nodig zijn om een gegronde vrees voor vervolging aan te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft uitgelegd waarom de hiervoor onder 8 weergegeven geloofwaardig geachte verklaringen, niet als dergelijke geringe indicaties kunnen worden aangemerkt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat, zoals ook blijkt uit de overgelegde minuut van 21 juli 2021 en de beëindiging van eisers opleiding per decreet 669, militaire studenten één van de groepen zijn die betrokkenheid bij de Gülenbeweging wordt toegedicht. Voor zover de minister ter zitting heeft betoogd dat specifiek voor die groep de dreiging zou zijn afgenomen, ziet de rechtbank hiervoor in het laatste ambtsbericht geen aanknopingspunten. Verder neemt de omstandigheid dat de broers van eiser geen militaire studenten maar legerofficieren waren, niet weg dat zij directe familie zijn van eiser en wel tot forse straffen zijn veroordeeld wegens betrokkenheid bij de Gülen-beweging. Wat betreft het verhoor van [naam 4] maakt het feit dat [naam 4] hierin eiser niet direct heeft beschuldigd Gülen-aanhanger te zijn, evenmin dat dit verhoor niet relevant is voor de beoordeling of sprake is van geringe indicaties. In dit verhoor heeft [naam 4] immers verklaard dat eiser de telefoon die op naam van zijn broer [naam 2] stond, heeft gebruikt, waardoor er wel verband is gelegd tussen eiser en deze (veroordeelde) broer.
10. De minister heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uitgelegd waarom alle geloofwaardig geachte feiten, in samenhang bezien, onvoldoende zijn om te gelden als geringe indicaties die aannemelijk maken dat eiser als (vermeend) Gülenaanhanger bij terugkeer naar Turkije een gegronde vrees heeft voor vervolging. Dat niet is gebleken dat een opsporingsonderzoek is opgestart, dat eiser nog enige tijd in Turkije heeft verbleven na het verhoor van [naam 4] en hij legaal is uitgereisd, acht de rechtbank in dit geval onvoldoende. Ook de verwijzing naar de brief van 28 november 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu dit uitsluitend van belang is voor de situatie dat vaststaat dat er geen geringe indicaties zijn.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep al gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding het geschil finaal te beslechten. De minister zal daarom een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 januari 2024;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.H. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemeen ambtsbericht Turkije, augustus 2023
2.Kst. 19 637, 3177.
3.Neergelegd in C7/34 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Dit staat in C2/3.2 van de Vc.
5.Bladzijde 43 van het ambtsbericht.