Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 1980 en van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van 16 september 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring op 19 september 2024 was opgeheven. De eiser stelde dat de gehanteerde uiterste overdrachtsdatum onjuist was en dat de periode van zes maanden uniform moest worden uitgelegd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de Dublinverordening op eiser van toepassing was en dat de bewaring rechtmatig was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.