ECLI:NL:RBDHA:2024:15334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.36217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 1980 en van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van 16 september 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring op 19 september 2024 was opgeheven. De eiser stelde dat de gehanteerde uiterste overdrachtsdatum onjuist was en dat de periode van zes maanden uniform moest worden uitgelegd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de Dublinverordening op eiser van toepassing was en dat de bewaring rechtmatig was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36217

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 september 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft in het beroepschrift van 17 september 2024 de gronden van het beroep vermeld. Na de mogelijkheid daartoe heeft eiser deze beroepsgronden niet nader aangevuld. Verweerder heeft op 24 september 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 24 september 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1980 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Uiterste overdrachtsdatum
3. Eiser stelt dat de gehanteerde uiterlijke overdrachtsdatum onjuist is. Hij meent dat de periode van zes maanden uniform uitgelegd moet worden, waarbij een maand gelijk staat aan 30 dagen.
4. De rechtbank stelt voorop dat er, mede gelet op het overdrachtsbesluit van 18 juni 2024, voldoende concrete aanwijzingen aanwezig waren dat de Dublinverordening [2] op eiser van toepassing was. Verweerder heeft eiser dan ook in bewaring heeft mogen stellen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. De bewaringsrechter beoordeelt enkel de rechtmatigheid van de maatregel die op 16 september 2024 aan eiser is opgelegd. De vraag of in het kader van het overdrachtsbesluit de juiste uiterste overdrachtsdatum werd gehanteerd, raakt niet de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.

Ambtshalve toets

5. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.