ECLI:NL:RBDHA:2024:15300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.35620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in beroep was gegaan tegen het voortduren van deze maatregel. De minister van Asiel en Migratie had op 27 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde en dat er geen presentatie was gepland, terwijl de diplomatieke vertegenwoordiging eiser in persoon wenste te zien. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring eerder was getoetst en rechtmatig was bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 12 juli 2024. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend handelde en dat er zicht op uitzetting naar Algerije was. De rechtbank wees de beroepsgronden van eiser af en oordeelde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de presentatie eerder had moeten plaatsvinden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier mr. S. Strating, en werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35620

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

De minister heeft op 27 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 juli 2024 (in de zaak NL24.27799) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 juli 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Beroepsgronden van eiser
3. Eiser voert aan dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, nu het laatste vertrekgesprek op 27 augustus 2024 heeft plaatsgevonden. Bovendien stelt eiser dat er geen presentatie is gepland, terwijl uit het voortgangsrapport blijkt dat de diplomatieke vertegenwoordiging eiser in persoon wenst te zien. Eiser benadrukt verder dat hij tijdens het laatste vertrekgesprek op 27 augustus 2024 heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken.
Oordeel van de rechtbank
4. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 30 juli 2024 en 22 augustus 2024 heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, en op 6 augustus 2024 en 27 augustus 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Verder heeft de minister ter zitting toegelicht dat een presentatie is gepland op 3 oktober 2024. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de presentatie eerder had moeten worden gepland. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de minister, zoals ter zitting terecht is gesteld, afhankelijk is van de medewerking van de autoriteiten van Algerije.
4.1.
De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59 van de Vw en het Unierecht als het zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt voorop dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. Ook zijn er geen aanknopingspunten dat Algerije binnen een redelijke termijn geen lp aan eiser zou kunnen verstrekken. De nationaliteit van eiser is op 23 augustus 2024 bevestigd en er staat een presentatie gepland op 3 oktober 2024. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding om te oordelen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van eiser ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.