ECLI:NL:RBDHA:2024:15297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.7622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen op basis van onvoldoende familierechtelijke relatie en aanvaardbare toekomst in land van herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor drie pleegkinderen. De aanvraag was ingediend door referente, die stelt dat zij de zus is van de pleegkinderen en dat zij dezelfde ouders hebben. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen referente en de pleegkinderen onvoldoende was aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van de eisers tegen deze afwijzing beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond, omdat de overgelegde documenten, waaronder geboorteaktes, niet voldoende bewijs leveren. De rechtbank wijst erop dat de minister beoordelingsruimte heeft bij de vraag of de pleegkinderen een aanvaardbare toekomst hebben in hun land van herkomst. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat de eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning, zoals gesteld in artikel 3.28 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke familierechtelijke relatie en de beoordeling van de toekomstmogelijkheden van de pleegkinderen in hun land van herkomst. De rechtbank heeft de zaak openbaar behandeld en de uitspraak is bekendgemaakt op 30 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.7622
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1], V-nummer: [V nummer 1] , en
[eiser 2], V-nummer: [V nummer 2] en
[eiser 3], V-nummer: [V nummer 3] , eisers,
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de minister van Justitie en Veiligheid, (de minister),
(gemachtigde: mr. M. Volker).

Inleiding

1. Op 26 oktober 2021 heeft [referente] (hierna: referente) een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eisers, haar gestelde pleegkinderen. Referente stelt dat zij de zus is van eisers en dat zij dezelfde ouders hebben. De gestelde ouders zijn [moeder] (moeder) en [vader] (vader). De aanvraag is ingediend voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] ’. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 24 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 januari 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Referente heeft aanvragen ingediend voor mvv’s voor haar gestelde pleegkinderen. De minister heeft getoetst aan het gezinsherenigingsbeleid en de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat niet is aangetoond dat eisers haar biologische of juridische kinderen zijn. Na bezwaar is referente in de gelegenheid gesteld haar aanvraag aan te vullen met bewijsstukken, zodat de minister de aanvraag kan toetsen aan het pleegkinderenbeleid.
Daarna is zij gehoord. De minister heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
5. De minister wijst de aanvraag in het bestreden besluit af, omdat de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente onvoldoende is aangetoond. Indien die relatie er wel zou zijn, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat eisers in hun land van herkomst geen aanvaardbare toekomst hebben. Dit laatste, omdat niet is gebleken dat er geen bloed- of aanverwanten zijn die in het land van herkomst de zorg voor eisers op zich kunnen nemen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om eisers een mvv te verlenen in het kader van Toegang en Verblijf, met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] ’ aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
7. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Stelt de minister ten onrechte dat de familierechtelijke relatie onvoldoende is aangetoond?
8. Eisers voeren aan dat de minister ten onrechte de familierechtelijke relatie als onvoldoende aangetoond kwalificeert. Er zijn echte geboorteakten overgelegd, allen voorzien van een jugement suppletif. Dit is een gebruikelijk en veel voorkomend document in Guinee, dat alleen kan worden verkregen als er geen eerdere geboorteakte is opgemaakt. Ander bewijs is er niet, dus is er sprake van bewijsnood. Mocht geen bewijsnood worden aangenomen, dan moet besproken worden of aan eisers het voordeel van de twijfel wordt gegund en eventueel nader onderzoek moet worden aangeboden in de vorm van bijvoorbeeld DNA onderzoek. Nu dat niet is gebeurd, is het besluit ten aanzien van de familierechtelijke relatie onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Getoetst wordt aan de voorwaarden die gelden voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verblijf als familie- of gezinslid, zoals vermeld in artikel 3.28 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De voorwaarden voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning staan beschreven in B7/3.7.1 en verder van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Op grond van het bepaalde in B7/3.7.2 van de Vc moeten eisers bloed- of aanverwant van referente zijn als bedoeld in artikel 1:3 Burgerlijk Wetboek (BW). Dat wil zeggen dat referente een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, of oom of tante van het kind moet zijn.
10. De uittreksels uit het geboorteregister van eisers en referente, allen voorzien van jugements suppletif, zijn door Bureau Documenten mogelijk echt bevonden. Niet kan worden vastgesteld of ze inhoudelijk juist zijn. De minister stelt hierover niet ten onrechte dat de inhoud van die documenten in twijfel kan worden getrokken, omdat de uittreksels van de geboorteaktes tardief - immers pas op 8 oktober 2021 - zijn opgesteld na opname op 24 september 2021 van getuigenverklaringen van twee gestelde familieleden van eisers en referent, namelijk [A] en [B] . De minister mocht er bovendien op wijzen dat [B] volgens de eigen verklaring van referente op de hoorzittingi een
vriendin van [A] is en dus niet in een familierechtelijke relatie tot referente en de pleegkinderen staat. Verder mocht de minister in het verweerschrift opmerken dat uit de jugement suppletifs blijkt dat mevrouw [A] woonachtig is in [plaats] , Guinee, terwijl volgens referente mevrouw [A] in Ghana woont. Daarnaast bestaat er een discrepantie met betrekking tot de leeftijd van mevrouw [B] , die volgens de jugements suppletifs van eisers 22 jaar oud is, maar volgens de jugement suppletif van referente 34 jaar oud is. Omdat er naast deze documenten geen andere documenten zijn overgelegd die de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente kunnen onderbouwen, heeft de minister in redelijkheid kunnen overwegen dat hiermee de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente niet is aangetoond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11.1.
De minister heeft de niet onderbouwde stelling op bewijsnood niet hoeven volgen, omdat nergens uit blijkt dat eisers inspanningen hebben verricht om andere documenten te verkrijgen. Omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van bewijsnood, hoefde de minister eisers niet tegemoet te komen in de bewijslast, bijvoorbeeld door een DNA-onderzoek te laten uitvoeren.
Stelt de minister ten onrechte dat niet gesteld kan worden dat de kinderen in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst hebben?
12. De rechtbank stelt voorop dat de eis die in het Vb wordt gesteld met betrekking tot de aanvaardbare toekomst een cumulatieve eis is. Dat wil zeggen dat moet vaststaan dat het gaat om een bloed- of aanverwant en daarnaast dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst. Nu de minister heeft mogen oordelen dat niet is komen vast te staan dat de gestelde pleegkinderen bloed- of aanverwant zijn van referente, kan alleen al daarom de gevraagde vergunning niet worden verleend. Echter, omdat partijen uitgebreid hebben gediscussieerd over de vraag of voor de kinderen een aanvaardbare toekomst in het land van herkomst is weggelegd, zal de rechtbank beoordelen of de minister heeft kunnen oordelen zoals zij heeft gedaan.
12. De rechtbank verweegt als volgt. Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling: (..)
enb. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft. Uit de tekst van artikel 3.28 van het Vb volgt dat de minister beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag of eisers in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst hebben. Deze ruimte heeft de minister ingevuld in paragraaf B7/3.7.1 van de Vc. 2000). Uit die paragraaf volgt dat de minister aanneemt dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. De minister neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
12. Eisers voeren in dit verband aan dat de minister opmerkingen maakt over de overlijdensaktes, maar dat niet duidelijk is welke tegenwerping hieruit voortvloeit. De minister betwist nergens uitdrukkelijk dat de ouders zijn overleden en ook de rest van de
beslissing lijkt ervan uit te gaan dat de ouders zijn overleden. Eisers concluderen daarom dat dit geen dragende overweging is en daarom ook onvoldoende om het standpunt van de minister dat niet gesteld kan worden dat er geen aanvaardbare toekomst in het land van herkomst is nader te motiveren.
16. De minister stelt in het bestreden besluit over het overlijden van de gestelde ouders van eisers en referent, dat niet op juiste wijze is aangetoond dat de ouders van eisers overleden zijn, omdat de originele overlijdensaktes niet zijn gelegaliseerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Guinee. Verder stelt de minister dat wegens het ontbreken van legalisatie van de overlijdensaktes aan die aktes vooralsnog niet de waarde wordt toegekend die daarmee wordt beoogd. Deze stellingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders uitgelegd worden dan dat de minister zich op het standpunt stelt dat het overlijden van de ouders wordt betwist, zoals ook in het verweerschrift en ter zitting namens de minister is bevestigd. Deze beroepsgrond slaagt niet in zoverre.
16.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister het overlijden van de gestelde ouders van eisers en referente niet ten onrechte betwist, omdat de overlijdensaktes niet zijn gelegaliseerd en er geen andere documenten zijn over het gestelde overlijden van de gestelde ouders. De minister heeft daarom niet vast kunnen stellen dat er geen ouders zijn die voor eisers kunnen zorgen. Alleen al daarom kon de minister ook niet vaststellen dat eisers geen aanvaardbare toekomst in het land van herkomst hebben.
De overige gronden op dit punt behoeven daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

17. Omdat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.28, aanhef en onder a en b, van het Vb, heeft de minister de aanvragen op goede gronden en voldoende gemotiveerd afgewezen. Ook wat verder nog is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Verslag van gehoor ambtelijke commissie van 11 december 2023, bladzijde 3 van 5