ECLI:NL:RBDHA:2024:15231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
NL24.5603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvraag op basis van afhankelijkheidsrelatie met stiefkinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsaanvraag door eiser, die afkomstig is uit Marokko. Eiser, die sinds 2022 in Nederland verblijft en getrouwd is met een Nederlandse vrouw, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn rol als stiefouder van de kinderen van zijn echtgenote. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat er een afhankelijkheidsrelatie bestond tussen hem en zijn stiefkinderen, die zou vereisen dat deze kinderen het grondgebied van de EU zouden moeten verlaten als aan eiser een verblijfsrecht werd geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel gezinsleven bestaat tussen eiser en zijn echtgenote, maar niet tussen eiser en zijn stiefkinderen. De rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat de banden tussen eiser en zijn stiefkinderen de gebruikelijke banden niet overstijgen, mede omdat de biologische vader van de kinderen nog in beeld is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen verblijfsvergunning krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5603
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, de minister (gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

Eiser komt uit Marokko en is geboren op [geboortedatum] 1970. Eiser is vanaf augustus 2022 in Nederland. Sinds 28 juli 2022 is eiser gehuwd met mevrouw [echtgenote] (de echtgenote). De echtgenote heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, [jongmeerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [jongmeerderjarige] is inmiddels meerderjarig zodat de rechtbank in het vervolg alleen zal spreken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Over hen, die beide nog minderjarig zijn, heeft de echtgenote het eenhoofdig gezag. De kinderen hebben alle drie Nederlandse nationaliteit. Eiser is niet de biologische vader van de kinderen. Wel is eiser (inmiddels) al meer dan twee jaar in het leven van de kinderen.
Eiser heeft op 29 september 2022 een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiser stelt dat hij als verzorgende stiefouder op grond van artikel 20 van het VWEU2 een van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgeleid verblijfsrecht heeft. Eiser doet hierbij een beroep op het arrest Chavez-Vilchez.3
3. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 10 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3 ECLI:EU:C:2017:354.
5. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep4, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser, D. El Haddouchi als tolk en de gemachtigde van de minister.
6. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Overwegingen

Het bestreden besluit
7. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij de ouder is van een minderjarig Nederlands kind. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat zijn stiefkinderen zo afhankelijk van hem zijn dat zij gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Dit betekent dat het arrest Chavez-Vilchez niet op eiser van toepassing is en dat eiser hier geen rechten aan kan ontlenen.
8. De minister neemt aan dat er sprake is van gezinsleven in het kader van artikel 8 EVRM tussen eiser en zijn echtgenote, maar niet tussen eiser en zijn stiefkinderen. Voor het aannemen van gezinsleven tussen stiefouder en stiefkinderen moet er sprake zijn van hechte persoonlijke banden, maar eiser heeft volgens de minister niet aangetoond dat de banden tussen hem en zijn stiefkinderen de gebruikelijke banden overstijgen. Ook is de vader van de stiefkinderen nog in beeld.
9. De belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM valt in het nadeel van eiser en zijn gezin uit. De conclusie is dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser en zijn gezin. Het gezinsleven tussen eiser en zijn echtgenote is daarom geen reden om eiser (toch) een verblijfsvergunning te geven. Dit geldt ook voor het privéleven van eiser in Nederland. Het belang van de Nederlandse overheid weegt ook op dat punt zwaarder dan zijn persoonlijke belang en is daarom evenmin een reden om eiser een verblijfsvergunning te geven.

Het toetsingskader

10. In onderdeel B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) zijn vier criteria opgenomen om succesvol een beroep op het arrest Chavez-Vilchez te kunnen doen. Deze criteria zijn (kort samengevat) de volgende:
a) de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken of ondubbelzinnig aantonen;
b) de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit);
4 Zaak NL24.5606
c) de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind;
d) tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan de vreemdeling geen verblijfsrecht wordt toegekend.
11. Van deze cumulatieve criteria zijn in het geval van eiser de criteria genoemd onder
b) en d) relevant nu de aanvraag op grond van (het niet voldoen aan) deze criteria is afgewezen. Het is niet in geschil dat eiser aan de criteria onder a) en c) voldoet.
12. Aan het criterium onder d) ligt ten grondslag dat uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen de weigering van een verblijfsrecht aan familieleden van een Unieburger als dit tot gevolg heeft dat de Unieburger het effectieve genot van de voornaamste aan zijn status ontleende rechten wordt ontzegd. Dit is alleen zo in zeer bijzondere situaties. Een dergelijke zeer bijzondere situatie is de situatie dat tussen een familielid dat derdelander is en een kind dat Unieburger is een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat, waardoor het kind de Europese Unie (EU) moet verlaten als aan het familielid een verblijfsrecht wordt ontzegd. Het is in eerste instantie aan een vreemdeling om de gegevens te verschaffen die aantonen dat een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez bestaat.5 Deze rechtspraak is ook van toepassing op stiefouders en stiefkinderen6, zoals in deze zaak aan de orde is.
12. Uit IB 2023/317 volgt dat stiefouder(s) rechten kunnen ontlenen aan het Chavez- Vilchez-arrest als zij daadwerkelijk een ouderschapsrol vervullen. Deze stiefouder(s) moeten dan wel voldoen aan alle voorwaarden van B10/2.2 Vc. Dat volgt uit de jurisprudentie van het Hof.8 Omwille van deze samenhang zal de rechtbank eerst overgaan tot beoordeling van de d)-grond en daarna de overige gronden, voor zover deze in geschil zijn, beoordelen.

Afhankelijkheidsrelatie

14. Eiser voert in beroep diverse argumenten aan om te onderbouwen dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van de d)-grond. Eiser voert daartoe allereerst aan dat zijn hoedanigheid van stiefouder niet in de weg hoeft te staan aan het vaststellen van een declaratoir verblijfsrecht van de stiefvader. Hoewel zijn echtgenote het eenhoofdig gezag heeft over de drie kinderen, heeft eiser gemotiveerd aangevoerd dat de weg voor hem naar gezamenlijk gezag niet open ligt. Dit is te wijten aan de aanwezigheid van de biologische vader en de onrust die een gerechtelijke procedure omtrent verkrijging van gezamenlijk gezag teweeg zal brengen. Op grond van IB 2023/31 bestaat echter de mogelijkheid dat in bepaalde situaties een declaratoir verblijfsrecht voor de stiefouder kan worden vastgesteld, ook als de stiefouder geen familierechtelijke betrekking met het kind heeft. Eiser heeft ter onderbouwing van de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en de stiefkinderen een kopie van
7 Zie IB 2023/31, pagina 5.
8 Zie bijvoorbeeld: Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 6 december 2012, C-356/11 en C-357/11
het testament van zijn echtgenote overgelegd. In dit testament is (onder andere) bepaald dat eiser, wanneer de moeder komt te overlijden, de voogdij ten aanzien van de minderjarige stiefkinderen op zich zal nemen. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door (de inhoud van) dit testament niet in zijn overwegingen mee te nemen. Voorts voert eiser aan dat uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat beoordeeld moet worden wat het onthouden van het verblijfsrecht aan stiefouder betekent voor het (pedagogische) evenwicht van de kinderen. Er is volgens eiser sprake van een sterke affectieve band tussen hem en de kinderen. Met name is dat het geval met [minderjarige 2] , die nog jong is en volgens eiser geen band voelt met zijn wettige/biologische vader maar wel met eiser. Een scheiding zal een onevenredig zware impact hebben. Ook legt de minister in de ogen van eiser teveel nadruk op de relatief korte periode van samenwoning en gaat hij daarbij ook uit van een verkeerde ingangsdatum, namelijk de datum waarop eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) is ingeschreven. Eiser wijst er voorts op dat het gezin financieel van hem afhankelijk is en dat de minister deze afhankelijkheid ten onrechte niet heeft betrokken in het bestreden besluit, terwijl dit wel moet gebeuren gelet op het arrest
O, S, en L.
15. De rechtbank overweegt allereerst dat, hoewel eiser voldoet aan de c)-grond, in die zin dat hij daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van de minderjarige kinderen verricht, daarmee niet zonder mee is voldaan aan de d)-grond. Uit IB 2023/31 volgt dat moet worden onderzocht of er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die ervoor zorgt dat de minderjarige het grondgebied van de EU zou moeten verlaten bij weigering van een verblijfsrecht aan eiser. Hierin worden ook voorbeelden genoemd van situaties waarin voldoen aan de c)-grond niet zonder meer inhoudt dat aan de d)-grond is voldaan. Één van die situaties doet zich voor wanneer de zorg- en opvoedtaken nog maar voor een korte periode zijn uitgevoerd terwijl de minderjarige kind(eren) al geruime tijd hoofdzakelijk door de andere ouder zijn verzorgd.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat eiser niet voldoet aan de d)-grond in die zin dat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn stiefkinderen die ertoe leidt dat de stiefkinderen gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht geweigerd wordt. De minister mocht bij deze beslissing betrekken dat eiser niet heeft weersproken dat de band tussen zijn stiefkinderen en hun moeder van een geheel andere aard is dan de band tussen eiser en zijn stiefkinderen. De minister heeft zich ook niet onterecht op het standpunt gesteld dat het (hogere) belang van het kind meegenomen is in de beoordeling en dat alle betrokken omstandigheden om de afhankelijkheidsrelatie te kunnen vaststellen meegewogen zijn, conform de jurisprudentie van het Hof. Deze omstandigheden zijn onder andere de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie met (stief)ouder(s), evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind dat zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden. Niet ten onrechte heeft de minister overwogen dat een scheiding enige impact zal hebben op het evenwicht van de stiefkinderen, maar dat niet is gebleken of aangetoond dat dit een onevenredig zware impact zal zijn. Verder mocht de minister meewegen dat eiser zijn echtgenote in mei 2022 heeft leren kennen, op [trouwdatum] 2022 met haar getrouwd is en, gelet op de BRP-inschrijving, sinds 9 november 2022 samenwoont met zijn stiefkinderen. De stiefkinderen zijn (inmiddels) 15 en 13 jaar oud en hebben altijd samengewoond met hun moeder, door wie ze ook opgevoed zijn. Niet ten onrechte is door de minister overwogen dat eiser pas relatief kort, zo’n anderhalf jaar, in het leven van zijn stiefkinderen is en dat er
bovendien nog regelmatig contact is tussen de stiefkinderen en hun biologische vader. Ook mocht de minister wijzen op IB 2023/31, pagina 9 ad 3, waaruit volgt dat bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie de duurzaamheid een rol speelt. Ten aanzien van (de inhoud van) het testament heeft de minister mogen overwegen dat het testament ziet op een onzekere toekomstige omstandigheid, namelijk het overlijden van de moeder. Ook is terecht door de minister vastgesteld dat eiser niet de juridisch ouder is, maar de stiefouder. Hoewel uit deze hoedanigheid een onderhoudsplicht ten aanzien van de stiefkinderen voortvloeit, is terecht overwogen dat deze onderhoudsplicht minder zwaarwegend is dan die van de moeder en de (biologische) vader. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de psychische toestand van de moeder niet betekent dat de stiefkinderen zo afhankelijk van eiser zijn dat zij gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Eiser toont onvoldoende aan dat zijn echtgenote niet voor de kinderen zou kunnen zorgen. Daarnaast mocht de minister overwegen dat er ook organisaties en instanties zijn waarop de echtgenote van eiser kan terugvallen bij de opvoeding van haar kinderen. Niet is gebleken dat de kinderen meer afhankelijk zijn van eiser en niet is aannemelijk gemaakt dat de stiefkinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd indien eiser zijn taak op grotere afstand zou vervullen. Dat [minderjarige 2] ADHD heeft en hiervoor medicatie slikt maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Omdat de minister op goede gronden heeft overwogen dat er van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn stiefkinderen geen sprake is, wordt niet voldaan aan alle (cumulatieve) voorwaarden die in onderdeel B10/2.2 van de Vc zijn opgenomen. Om die reden mocht de minister de aanvraag van eiser afwijzen.

Artikel 8 EVRM

18. De minister heeft in het bestreden besluit aangenomen dat er sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn echtgenote, maar heeft geen gezinsleven aangenomen tussen eiser en zijn stiefkinderen. Eiser voert in beroep aan dat er wel sprake is van gezinsleven omdat de banden tussen hem en zijn stiefkinderen het gebruikelijke overstijgen. Door de daadwerkelijke zorgtaken die eiser verricht te erkennen (de c-grond uit B10/2.2 van de Vc), erkent de minister ook dat er gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaat tussen eiser en zijn stiefkinderen. Een belangenafweging in dit kader moet positief voor eiser uitvallen omdat hij een vaderrol vervult en een (financiële) bijdrage levert. Daarnaast heeft de minister de individuele omstandigheden, zoals de ziekte van de moeder en de zorg voor [minderjarige 2] , onvoldoende meegewogen in de besluitvorming.
18. De rechtbank stelt voorop dat het bestaan van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM en het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van het arrest Chavez- Vilchez niet hetzelfde zijn. De beoordeling op grond van artikel 8 EVRM vindt plaats om te beoordelen of de inbreuk op het familie- of gezinsleven, door eiser geen verblijfsvergunning te geven, is toegestaan. De rechtbank zal hierna allereerst ingaan op het gezinsleven tussen eiser en zijn stiefkinderen en vervolgens de belangenafweging ten aanzien van de echtgenote beoordelen.
18. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt kon stellen dat er geen sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn stiefkinderen. Hierbij mocht de minister meewegen dat eiser pas ongeveer anderhalf jaar in het leven van zijn stiefkinderen is, terwijl
zij op dat moment 13, 15 en 17 jaar oud waren. Uit rechtsoverweging 16 van deze uitspraak volgt dat de minister terecht heeft overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat de banden tussen hem en zijn stiefkinderen de gebruikelijke banden overstijgen. Ook mocht de minister daarbij betrekken dat de (biologische) vader van de kinderen ook nog in beeld is. De minister mocht afzien van het maken van een belangenafweging, nu hij geen gezinsleven aanneemt tussen eiser en zijn stiefkinderen. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2024.9 Deze beroepsgrond slaagt niet.
21. Voor zover eiser aanvoert dat de belangenafweging ten aanzien van het gezinsleven tussen eiser en zijn echtgenote op een onjuiste manier heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat de minister diverse elementen in het voordeel van eiser heeft meegewogen en dat andere elementen in deze belangenafweging (zwaar) in het nadeel van eiser zijn meegewogen. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep onvoldoende toelicht welke elementen door de minister verkeerd zouden zijn (mee)gewogen in de belangenafweging, zodat de rechtbank daaraan verder voorbij gaat. Ook de enkele stelling van eiser dat er sprake is van een onzorgvuldige belangenafweging is in dit verband onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Gezinsherenigingsrichtlijn

22. In beroep voert eiser aan dat de minister ten onrechte niet heeft getoetst aan de Gezinsherenigingsrichtlijn.10 Eiser merkt in dit verband op dat de minister in het bestreden besluit niet is ingegaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn, ondanks een schriftelijk verzoek daartoe en ondanks de bespreking daarvan tijdens de hoorzitting van 6 november 2023.
23. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet aan de Gezinsherenigingsrichtlijn hoefde te toetsen omdat eiser geen verzoek in het kader van deze richtlijn heeft gedaan. Dit blijkt ook niet uit het dossier. De minister mocht daar dus ook op wijzen. Ook mocht de minister erop wijzen dat uit het rapport van de hoorzitting blijkt dat er enkel is geïnformeerd of aan de voorwaarden voor gezinshereniging kan worden voldaan. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de minister heeft toegezegd dan wel verplicht is om aan de Gezinsherenigingsrichtlijn te toetsen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
10 Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.