ECLI:NL:RBDHA:2024:1523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen asielaanvraag en terugkeerbesluit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag van 2 augustus 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft met het bestreden besluit van 11 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure buiten behandeling gesteld, en daarnaast een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, was niet verschenen op een nader gehoor dat gepland stond op 9 januari 2024, en heeft zich ziek gemeld. De rechtbank constateert dat de ziekmelding niet onderbouwd hoefde te worden met een doktersverklaring, zoals verweerder ten onrechte aanvoert. De rechtbank oordeelt dat het besluit van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te stellen onrechtmatig is, omdat de wettelijke termijn niet in acht is genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.1331 (beroep) en NL24.1332 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.A.F.J. Smeulders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag van 2 augustus 2023. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 11 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure buiten behandeling gesteld. Daarnaast heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2002. Eiser was uitgenodigd voor een nader gehoor dat gepland stond op 9 januari 2024. Eiser is niet op het nader gehoor verschenen. Verweerder heeft vervolgens op grond van artikel 30c, [1] eerste lid, aanhef en onder b, Vw [2] de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet op het nader gehoor is verschenen en niet heeft aangetoond dat zijn afwezigheid niet aan hem is toe te rekenen. Eiser stelt dat hij niet kon verschijnen omdat hij ziek was.
Wat vindt eiser?
3. Eiser voert aan dat verweerder disproportioneel heeft gehandeld. Hij is niet geïnformeerd dat hij zijn ziekmelding had moeten onderbouwen. Daarnaast heeft eiser ook niet de gelegenheid gehad om zijn ziekmelding met stukken te onderbouwen. Eiser is namelijk recentelijk overgeplaatst naar een andere opvanglocatie. Verweerder heeft verder ten onrechte de aanvullende zienswijze en eventuele nadere stukken niet afgewacht. Daarnaast zijn andere asielzoekers nog een keer uitgenodigd als ze een nader gehoor hebben gemist. Verweerder heeft dat in deze zaak ten onrechte nagelaten. Omdat de asielaanvraag op onjuiste gronden buiten behandeling is gesteld, had verweerder ook geen terugkeerbesluit en inreisverbod mogen opleggen. Bovendien is eiser niet in de gelegenheid geweest om de gevolgen van het voorgenomen terugkeerbesluit en inreisverbod te bespreken met zijn gemachtigde en verweerder wist dit. Verweerder stelt dan ook ten onrechte dat het terugkeerbesluit niet zal leiden tot non-refoulement.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, volgt – kort gezegd – dat verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling kan stellen als eiser niet op zijn nader gehoor verschijnt en niet binnen twee weken heeft aangetoond dat zijn afwezigheid niet aan hem toe te rekenen is. De rechtbank stelt vast dat het nader gehoor was gepland op 9 januari 2024. Uit de stukken blijkt dat eiser zich via het COA heeft ziekgemeld voor het verhoor, zoals hem was voorgeschreven in de uitnodigingsbrief die bij had ontvangen. De rechtbank constateert dat deze brief niet vermeldt dat een ziekmelding moet worden onderbouwd met een doktersverklaring. Op diezelfde dag nog volgt het voornemen van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te stellen, waarin eiser wordt tegengeworpen dat hij zijn ziekte niet met een doktersverklaring heeft onderbouwd. Op 10 januari 2024 heeft de gemachtigde in een zienswijze op het voornemen gereageerd en aangegeven nog geen gelegenheid te hebben gehad het voornemen met zijn cliënt te bespreken en verzocht hem hiertoe gelegenheid te beiden tot 18 januari 2024. Op 11 januari 2024 besluit verweerder om eisers aanvraag niet in behandeling te nemen. Dat is slechts twee dagen na het geplande nader gehoor. Verweerder heeft hierbij niet de termijn in acht genomen die de wet voorschrijft en naar het oordeel van de rechtbank is het besluit daarom onrechtmatig. Het besluit zal dan ook worden vernietigd. Nu het beroep reeds hierom slaagt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
5. Verder heeft verweerder ter zitting betoogd dat eiser niet binnen twee weken heeft aangetoond dat zijn afwezigheid niet aan hem toe te rekenen is. Daarnaast heeft verweerder betoogd dat als dat wel het geval zou zijn geweest, dat eventueel aanleiding had kunnen zijn om het besluit in te trekken.
5.1.
De rechtbank ziet in dit betoog geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Een dergelijke werkwijze van verweerder is in strijd met voornoemde wettelijk voorgeschreven werkwijze.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
6. Verder oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ook gegrond is. Nu verweerder de asielaanvraag niet buiten behandeling heeft mogen stellen, heeft eiser weer rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw. Daarom heeft verweerder geen terugkeerbesluit mogen opleggen. Zonder terugkeerbesluit heeft verweerder ook geen inreisverbod mogen opleggen. Voor een gedeeltelijke vernietiging, dan wel instandlating van de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit en inreisverbod is daarom geen ruimte.
Conclusie en gevolgen
7. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu er op het beroep is beslist zal het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een gebrek aan connexiteit.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 januari 2024;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.Vreemdelingenwet 2000.