In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de besluiten van de Minister van Asiel en Migratie, die hem op 22 augustus 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar had opgelegd, alsook een maatregel van bewaring. Eiser stelde dat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig was, omdat het niet was voorzien van een handtekening en niet persoonlijk aan hem was uitgereikt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister op basis van een document had vastgesteld dat het besluit aan eiser was uitgereikt, en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.
De rechtbank behandelde ook de maatregel van bewaring, waarbij de minister had gesteld dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had aangevoerd dat de eerdere maatregel onrechtmatig was en dat deze onrechtmatigheid doorwerkte naar de huidige maatregel. De rechtbank oordeelde dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel niet was vastgesteld, omdat eiser geen rechtsmiddelen had aangewend tegen die maatregel. Daarom kon de rechtbank niet toekomen aan de vraag of de gestelde onrechtmatigheid doorwerkte naar de huidige maatregel.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank beide beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 september 2024.