In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Afghaanse nationaliteit hebbende, had een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 5 juli 2024 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 28 augustus 2024, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B.A. Palm, en een tolk, M. Abdi. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S. Zuithoff.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL24.27365), een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, welke zijn vastgesteld op € 875,00. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand verleend door een derde.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, en is openbaar uitgesproken op 5 september 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.