ECLI:NL:RBDHA:2024:15222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
NL24.27569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër met beroep tegen besluit minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 1 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 1 juli 2024 is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 28 augustus 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat eiser geen reëel risico loopt op onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Somalië. Eiser heeft zijn asielrelaas niet voldoende onderbouwd en herhaalt grotendeels de argumenten uit zijn zienswijze zonder nieuwe feiten aan te voeren. De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag terecht ongegrond heeft verklaard en dat er geen sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. Wel wordt eiser een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegekend, omdat de minister na het instellen van het beroep alsnog uitstel van vertrek heeft verleend. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 6 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.27569
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Stap),

en

de minister van Asiel en Migratie1, de minister (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn asielaanvraag.
2. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. Hij heeft op 1 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 juli 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
3. Bij aanvullende beschikking van 21 augustus 2024 heeft de minister de eerdere beschikking van 1 juli 2024 aangevuld en beslist dat eiser voorlopig uitstel van vertrek krijgt in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dit uitstel van vertrek wordt verleend met ingang van
1 juli 2024 tot 1 januari 2025.
4. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. J.W.F. Menick als waarnemer van de gemachtigde van eiser, M.Y. Abdi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit wordt de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Dat is gebaseerd op artikel 31 Vw. Ook wordt aan eiser geen verblijfsvergunning regulier verleend en ook krijgt eiser geen verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Tot slot krijgt eiser een terugkeerbesluit, met een vertrektermijn van 4 weken.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de asielaanvraag van eiser ongegrond mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het asielrelaas

8. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser verklaart te zijn benaderd door leden van Al-Shabaab om zich bij hen aan te sluiten. Dit heeft hij geweigerd. Een week later kwam eiser bij het theekraampje van zijn moeder. Daar zag hij twee mannen waarvan één iets aan het begraven was. Deze mannen zeiden dat eiser hier niks over tegen anderen mocht zeggen en dreigde eiser te vermoorden als hij dat wel deed. Eiser vertelde dit toch aan zijn moeder die vervolgens de autoriteiten inlichtte. Het leger meldde later dat het om een bom ging. Diezelfde dag van de melding werd moeder gebeld door Al-Shabaab dat eiser tegen hen is en dat hij het plan om mensen uit te roeien bekend heeft gemaakt. Ook had zijn moeder geweigerd dat eiser met hen samen zou werken. Eiser zou daarom tot de dood veroordeeld zijn. Moeder heeft eiser na dit telefoontje direct naar een tante gebracht in een andere wijk van [plaats] . Daar is eiser ongeveer 20 dagen geweest voordat hij vertrok uit Somalië met het vliegtuig. In deze periode werd moeder ook gebeld door Al-Shabaab met de vraag waar eiser was. Eiser vreest bij terugkeer naar Somalië voor Al-Shabaab in die zin dat hij vermoord wordt vanwege de eerdere bedreigingen.

Het bestreden besluit

9. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst
(2) Problemen met Al-Shabaab
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De problemen met Al-Shabaab worden gedeeltelijk geloofwaardig geacht. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Algemene beroepsgrond
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep in de eerste plaats heeft verwezen naar hetgeen hij in de zienswijze heeft aangevoerd, met het verzoek dat als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. De inhoud van de zienswijze is volgens eiser ook onvoldoende betrokken in het bestreden besluit.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de inhoud van de zienswijze. Hierbij overweegt de rechtbank dat in beroep verder niet specifiek is aangeduid in hoeverre de motivering van de minister in het bestreden besluit tekortschiet. Daardoor kan deze algemene beroepsgrond van eiser niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Is er in Somalië sprake van een reëel risico op onmenselijke behandeling?
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister miskent dat eiser in voldoende mate, door middel van persoonlijke feiten en omstandigheden, aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij gedwongen terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling. Een dergelijke behandeling is verboden in artikel 3 EVRM, dan wel artikel 4 Anti-Folterverdrag. Door eiser niet toe te laten is er sprake van een schending van deze (verdrags)bepalingen. Ter onderbouwing van dit risico op onmenselijke behandeling gaat eiser in op diverse, ongeloofwaardig geachte elementen in zijn asielrelaas. In het bijzonder gaat eiser in op de (telefonische) bedreigingen en de (toegedichte) verantwoordelijkheid van eiser voor de verijdelde bomaanslag. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat de minister had moeten doorvragen als de verklaringen van eiser in zijn ogen (te) summier waren. Ten aanzien van het werk van zijn moeder in het theehuis voert eiser aan dat zijn moeder met deze werkzaamheden is gestopt. Daarnaast werd moeder in toenemende mate door Al-Shabaab bedreigd.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat niet is gebleken dat eiser een reëel risico op onmenselijke behandeling in strijd met artikel 3 EVRM loopt. De rechtbank stelt in dit verband allereerst vast dat eiser in zijn beroep diverse standpunten uit zijn zienswijze (grotendeels) herhaalt, in het bijzonder de standpunten die gaan over de (telefonische) bedreigingen en de (toegedichte) verantwoordelijkheid voor de verijdelde bomaanslag. Eiser heeft met deze inhoudelijke herhaling van de standpunten uit de zienswijze in beroep niet onderbouwd dat de door de minister ingenomen stellingen en standpunten onjuist zijn of onvoldoende gemotiveerd zijn. Eiser probeert vooral hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht van aanvullende verklaringen te voorzien. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om de overwegingen van de minister opzij te zetten, te meer nu eiser zijn verklaringen op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
12. Over de beroepsgrond dat de minister verzuimd heeft om door te vragen wanneer de verklaringen van eiser (te) summier werden bevonden, overweegt de rechtbank dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en dit relaas
– indien mogelijk – met documenten te onderbouwen. Daarnaast heeft de minister niet ten onrechte tegengeworpen dat de door eiser gestelde (telefonische) bedreigingen een belangrijk onderdeel van het asielrelaas vormen en dat het op de weg van eiser had gelegen om bij zijn moeder (verder) navraag te doen, te meer ook omdat eiser aangeeft nog steeds met zijn moeder in contact te staan en stelt recent contact met haar te hebben gehad.
15. In beroep brengt eiser naar voren dat moeder vanwege de situatie met Al-Shabaab gestopt is met werken in het theehuis. De rechtbank stelt daarbij vast dat eiser in het geheel niet toelicht waarom hij pas in beroep met deze informatie komt.
16. Voor zover eiser in beroep aanvoert dat er sprake is van toenemende bedreigingen aan het adres van zijn moeder, merkt de rechtbank op dat ook dit nieuwe informatie is die niet eerder in de asielprocedure aan de orde is gesteld. Ook is deze gestelde toenemende bedreiging van geen enkele onderbouwing voorzien, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat. Gelet op al het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet.
Toepassing artikel 64 Vw en opleggen terugkeerbesluit
17. Eiser heeft in beroep ook gronden gericht tegen het niet toepassen van artikel 64 Vw door de minister en tegen het opleggen van een terugkeerbesluit.
18. De rechtbank overweegt dat de minister op deze punten aan eiser tegemoet gekomen is in het aanvullende besluit van 21 augustus 2024. De minister heeft hierin het standpunt om eiser geen uitstel van vertrek te verlenen herzien en met het aanvullende besluit van alsnog voorlopig uitstel van vertrek verleend. Tevens is in dit aanvullende besluit vermeld dat de beschikking van 1 juli 2024 niet langer geldt als terugkeerbesluit. Eiser heeft op de zitting desgevraagd bevestigd dat deze gronden onbesproken kunnen blijven.

Conclusie en gevolgen

19. De minister heeft de asielaanvraag van terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
20. Omdat de minister na het instellen van het beroep alsnog uitstel van vertrek heeft verleend en heeft aangegeven dat de beschikking van 1 juli 2024 niet langer geldt als een terugkeerbesluit ziet de rechtbank hierin aanleiding om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.