ECLI:NL:RBDHA:2024:15221
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.W. Verweij, had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaar. Op 21 maart 2024 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de proceskosten door verweerder.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank kan oordelen over de proceskosten indien het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. In dit geval heeft verweerder aan het beroep van verzoekster tegemoetgekomen door alsnog een besluit op haar bezwaar bekend te maken.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 437,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de regels in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, gezien de eenvoudige aard van de zaak. Daarnaast is verweerder ook verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.