ECLI:NL:RBDHA:2024:1522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
NL23.36112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had op 15 november 2023 besloten de asielaanvraag van eiser, ingediend op 29 juli 2023, niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen hiermee instemden en het onderzoek schriftelijk is gesloten.

De rechtbank toetst of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling had mogen nemen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De Europese Unie heeft regelgeving omtrent de behandeling van asielaanvragen vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek tot overname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is geaccepteerd.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, verwijzend naar rapporten over pushbacks en de asielprocedure in dat land. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op basis van de Eurodac-verordening en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag uitgaan van de juistheid van de informatie in Eurodac. Eiser heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure in Kroatië.

Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken, omdat zijn broer in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Kroatië tot een onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 15 november 2023 waarin de asielaanvraag van eiser van 29 juli 2023 niet in behandeling wordt genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling had mogen nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Toetsingskader
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek geaccepteerd.
Heeft eiser een asielaanvraag ingediend?
5. Eiser stelt dat een gedwongen afgifte van vingerafdrukken niet kan worden gezien als het indienen van een asielaanvraag.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. In artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening is bepaald dat elke lidstaat onverwijld de vingerafdrukken neemt van elke persoon die om internationale bescherming verzoekt en zendt deze toe aan het systeem. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 maart 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris mag uitgaan van de juistheid van de in Eurodac opgenomen informatie.
Mag de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris voor Kroatië niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert aan dat er door de pushbacks in Kroatië, moet worden geoordeeld dat er sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Eiser stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2022, dat er serieuze aanknopingspunten zijn dat pushbacks ook plaatsvinden bij Dublinclaimanten. [3] Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar verschillende rapporten. [4] Daarnaast voert eiser aan dat hij zijn vingerafdrukken in Kroatië moest af te geven om door te kunnen reizen.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris mag ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is door de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 bevestigd. [5] Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Kroatië overleggen of over zijn eigen ervaringen in Kroatië. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank ziet in hetgeen wat eiser aanvoert, geen reden voor een ander oordeel. Ook het meest recente AIDA-rapport geeft geen aanleiding om aan te nemen dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië niet langer meer kan uitgaan van het internationaal vertrouwensbeginsel. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek van eiseres in behandeling te nemen. Ook behoren asielzoekers op grond van de Dublinverordening een asielverzoek in te dienen in de eerste lidstaat van binnenkomst. Mocht eiser toch problemen ervaren in Kroatië, dan kan hij hierover klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat zijn broer in Nederland verblijft en beschikt over rechtmatig verblijf en dat de staatssecretaris dit element niet heeft beoordeeld conform de Dublinverordening.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht tot een onevenredige hardheid zou leiden. Eiser heeft de gestelde familieband niet aannemelijk gemaakt en eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de relatie met zijn broer zodanig bijzonder is dat overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit staat in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
4.Het rapport van Border Violence Monitoring Network van 8 mei 2023, het rapport van European Union Agency for Fundamental Rights van 8 juni 2023, het rapport van BVMN van 24 februari 2023.
5.ABRvS 13 september 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3411