ECLI:NL:RBDHA:2024:15212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
NL24.33779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Zimbabwaanse vrouw geboren in 1986, had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van haar aanvraag. Dit was vastgesteld op basis van een eerdere asielaanvraag die eiseres op 16 september 2022 in Zweden had ingediend. Nederland had op 17 mei 2024 een verzoek tot terugname naar Zweden gestuurd, dat door de Zweedse autoriteiten op 20 mei 2024 was geaccepteerd.

Eiseres voerde aan dat zij slachtoffer was van mensenhandel en dat terugkeer naar Zweden zou leiden tot onevenredige hardheid, gezien de overbelasting van het Zweedse asielsysteem. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij overdracht aan Zweden een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wees erop dat Zweden partij is bij het EVRM en dat eiseres de mogelijkheid had om klachten in te dienen bij de Zweedse autoriteiten.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Zweden als onevenredig hard zouden kwalificeren. Eiseres had niet aangetoond dat haar ervaringen in Zweden ernstige psychische gevolgen hadden of dat zij tot een bijzonder kwetsbare groep behoorde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33779

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1986 en de Zimbabwaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiseres op 16 september 2022 in Zweden al een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 17 mei 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Zweedse autoriteiten. [2] Op 20 mei 2024 heeft Zweden het verzoek geaccepteerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Zweden vaststaat. [3]
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij voert aan dat de Zweedse autoriteiten haar vanwege een overbelast systeem aan haar lot hebben overgelaten. Dit heeft ertoe geleid dat eiseres slachtoffer is geworden van mensenhandel, misbruik en mishandeling, waardoor zij terecht is gekomen in een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] Ook dient toepassing gegeven te worden aan artikel 17 van de Dublinverordening omdat gedwongen terugkeer naar Zweden zou leiden tot onevenredige hardheid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat ten aanzien van Zweden mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, nu er een claimakkoord tot stand is gekomen, verweerder ervan uit mag gaan dat de Zweedse autoriteiten het asielverzoek van eiseres in behandeling zullen nemen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Niet is gebleken dat eiseres bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is.
5. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Zweden van onevenredige hardheid getuigt. Hierbij is van belang dat Zweden partij is bij het EVRM. Bij voorkomende problemen kan eiseres de Zweedse autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties van Zweden benaderen. Niet is gebleken dat eiseres aangifte heeft gedaan dan wel heeft geklaagd bij de Zweedse autoriteiten of dat de Zweedse autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen. Bovendien heeft eiseres niet nader met medische stukken onderbouwd dat haar ervaringen in Zweden ernstige psychische gevolgen hebben gehad. Er zijn daarom geen aanwijzingen dat eiseres in Nederland specialistische zorg nodig heeft of een behandeling dient te ondergaan. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij behoort tot een potentieel bijzonder kwetsbare groep of dat haar individuele omstandigheden tot de conclusie zouden moeten leiden dat zij bijzonder kwetsbaar is.
6. Tot slot is de beoordeling van de stellingen en verklaringen van eiseres over mensenhandel alleen relevant in een procedure van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier op humanitaire tijdelijke gronden. [6] In de Dublinprocedure wordt niet beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een dergelijke verblijfsvergunning. [7] Tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek door de rechtbank is geen kennisgeving van aangifte van mensenhandel ontvangen. In de verklaringen van eiseres over haar ervaringen in Zweden heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, Dublinverordening.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:266.