ECLI:NL:RBDHA:2024:15196
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In de zaak tussen een verzoeker van Iraanse nationaliteit en de minister van Asiel en Migratie heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister niet in behandeling genomen op basis van de verantwoordelijkheid van Polen voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 17 september 2024, maar beide partijen zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat in een eerdere uitspraak, met zaaknummer NL24.31994, het aan het verzoek verbonden beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Dit was gebaseerd op de informatie dat de verzoeker met onbekende bestemming is vertrokken en dat de gemachtigde van de verzoeker geen contact meer heeft gehad. Hierdoor heeft de verzoeker geen belang meer bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.