ECLI:NL:RBDHA:2024:15167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
NL24.32356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van terugkeerprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De minister had op 16 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat het terugkeerbesluit van 2 november 2022 niet op de juiste wijze bekend was gemaakt en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, onder andere omdat deze één minuut te laat zou zijn opgelegd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de minister de informatieplicht niet volledig had nageleefd, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de maatregel tijdig was opgelegd en dat er voldoende gronden waren voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32356
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
Terugkeerbesluit
2. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit van 2 november 2022 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het terugkeerbesluit van 2022 zit niet in het dossier. In de terugkeerbesluiten van 2023 en 2024 wordt naar het terugkeerbesluit van 2022 verwezen, maar dit is onvoldoende om te zeggen dat het terugkeerbesluit is uitgereikt. De besluiten zijn niet gepubliceerd en ook niet uitgereikt. Ze zouden ter inzage zijn gelegd, maar dit is onvoldoende om te kunnen spreken van een uitreiking.
3. De rechtbank is van oordeel dat het terugkeerbesluit van 2 november 2022 op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het terugkeerbesluit en het rapport van bevindingen zijn door de gemachtigde van de minister ter zitting aan het digitale dossier toegevoegd. Uit de
stukken en de verklaring van de gemachtigde van de minister ter zitting blijkt dat eiser op 10 september 2022 met onbekende bestemming uit Ter Apel is vertrokken en dat het terugkeerbesluit van 2 november 2022 ter inzage is gelegd op locatie (Ter Apel). Dat eiser niet op de hoogte was van het terugkeerbesluit is voor risico van eiser, hij had zich tijdens de procedure beschikbaar moeten houden. De beroepsgrond slaagt niet.
Staandehouding
4. Eiser stelt dat er sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staande houding. Op 15 augustus 2024 is er bij de politie een melding binnengekomen van overlast. Op basis daarvan is de politie naar de woning gegaan van de moeder van de vriendin van eiser. Daar aangekomen heeft de politie geconstateerd dat er niets aan de hand leek te zijn. Volgens eiser had de politie toen moeten vertrekken en was er geen bevoegdheid meer om verdere politietaken uit te voeren. Volgens eiser is de politie toen de woning ingekomen en hebben ze aan iedereen daar gevraagd zich te identificeren, wat voor eiser niet mogelijk was. Volgens eiser had de politie geen strafrechtelijke bevoegdheid om zijn identificatie te vragen, omdat daar geen aanleiding voor was.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces verbaal van bevindingen (processtuk 16) blijkt dat de verbalisanten op 15 augustus 2024 naar de desbetreffende woning is gegaan naar aanleiding van een melding over overlast. Toen zij daar aankwamen werd er tegen hen gezegd dat zij binnen mochten komen. De politie constateerde dat er geen aanwijzingen waren voor eventuele overlast of huiselijk geweld. Vervolgens heeft de politie ter vastlegging van gegevens gevraagd om een geldig identiteitsbewijs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hier niet gaat om aanwending van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden. Uit het proces verbaal blijkt dat de verbalisanten ter vastlegging van de melding de juiste gegevens wilden noteren. Uiteindelijk blijkt na het vragen om een identiteitsbewijs en verificatie van de opgegeven persoonsgegevens dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van het proces verbaal te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)

6. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
7. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat de minister de door eiser genoemde voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Daarom is er sprake van een gebrek bij oplegging van de maatregel. Het schenden van de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb maakt de inbewaringstelling echter eerst onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.1 De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig
1. ECLI:NL:RVS:2024/2979
beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder dient te wegen dan de belangen van de minister. De rechtbank ziet daarom hierin geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Oplegging van de maatregel van bewaring
8. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat deze één minuut te laat is opgelegd. Eiser is om 23:00 uur overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. De overdracht mag volgens eiser vanaf dat moment zes uur duren, waardoor de maatregel uiterlijk op 13:59 uur opgelegd had moeten worden. Nu is de maatregel om 14:00 uur opgelegd, wat dus te laat is. De zes uur die door de wetgever zijn vastgesteld zijn ruim genoeg en er is geen glijdende schaal vastgesteld.
9. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tijdig is opgelegd. De overdracht heeft plaatsgevonden op 23:00 uur (processtuk 13). De door eiser bedoelde termijn van zes uur gaat echter pas lopen vanaf de ophouding. Tussen de ophouding en het opleggen van de maatregel mag maximaal zes uur zitten, waarbij de periode tussen middernacht en 09:00 uur niet wordt meegerekend. De ophouding is gestart om 09:30 uur en de maatregel is opgelegd om 14:00 uur dit is dus ruim op tijd. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

10. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11. Eiser bestrijdt alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd.
12. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en voldoende is gemotiveerd. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring heeft eiser verklaard met een paspoort in 2020 naar Europa te zijn gereisd vanuit Algerije. Eiser is lang geleden zijn paspoort kwijt geraakt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij met de juiste documenten Nederland is ingereisd. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en
voldoende gemotiveerd. Eiser is meerdere keren met onbekende bestemming vertrokken. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de zware grond onder 3c, gelet op wat hierboven is overwogen over de bekendmaking van het besluit van 2 november 2022, en de niet bestreden bekendmaking van de besluiten van 1 december 2023 en 29 januari 2024 ook feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft meerdere besluiten gehad waaruit de verplichting om terug te keren naar Algerije blijkt. Eiser heeft zich niet aan de besluiten gehouden en is niet (zelfstandig) vertrokken naar Algerije.
13. De zware gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgronden slagen niet.
Lichter middel
14. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel, omdat hij een vaste verblijfplaats bij zijn vriendin heeft. Dit adres is ook bekend bij de minister. Volgens eiser kan er dus worden volstaan met een meldplicht.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf en ook niet gemeld en aannemelijk gemaakt dat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft op het adres van zijn vriendin. Eiser is meerdere keren met onbekende bestemming vertrokken en heeft vervolgens ook niet laten weten waar hij verbleef. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarendheid

16. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Daartoe voert eiser aan dat de laisser passer (lp) aanvraag die op 23 augustus 2024 naar de ambassade verzonden zou worden te laat is, gezien het feit dat eiser al sinds 16 augustus 2024 in bewaring zit. Verder is eiser van mening dat een vertrekgesprek geen daadwerkelijke handeling is in het kader van de uitzetting van eiser.
17. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet dat een vertrekgesprek niet mee telt voor de voortvarendheid van de minister, nu dit immers dient ter verkrijging van gegevens ten behoeve van de uitzetting. De minister heeft ter zitting verklaard dat op 19 augustus 2024 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en dat op 23 augustus 2024 een lp- aanvraag is verstuurd naar de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank ziet geen reden om hier aan te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

18. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.