ECLI:NL:RBDHA:2024:15164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
NL24.32582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling, eiser, die op 18 augustus 2024 door de Minister van Asiel en Migratie in bewaring is gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 augustus 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H. Drenth, en een tolk, E. Bakker-Gradek, aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, S. Faddach.

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser stelde dat de maatregel niet aan hem was uitgereikt, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat eiser op de hoogte had moeten zijn van zijn vertrekverplichting uit Nederland, aangezien hij eerder een besluit had ontvangen dat aan hem was uitgereikt met behulp van een Poolse tolk. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om eiser in bewaring te stellen, met name omdat eiser illegaal in Nederland verbleef en het risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de voortvarendheid van de minister in de uitzettingsprocedure beoordeeld. Eiser stelde dat de minister te laat handelde, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend werkte aan de uitzetting. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 augustus 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32582
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Bakker-Gradek. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser is van Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2001.
Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring niet aan hem is uitgereikt. Daartoe voert eiser aan dat er geen uitreikingsblad in het dossier zit.
3. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. In de maatregel is te lezen dat een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Dat er geen uitreikingsblad in het dossier zit maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
4. Eiser stelt dat er sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. Eiser is op 9 augustus 2024 in het strafrechtelijke kader in aanraking gekomen met de politie en op 9
augustus 2024 is eiser ook weer heengezonden. Eiser is van mening dat er op dat moment in het kader van vreemdelingenrecht al geconstateerd kon worden dat hij onrechtmatig was en dat hem dus een lichter middel opgelegd had moeten worden. Door het feit dat er op dat moment niets is gezegd over het feit dat hij illegaal in Nederland was is bij eiser het vertrouwen gewekt dat hij hier rechtmatig verbleef. Eiser vraagt zich af waarom hij op 9 augustus 2024 niet in bewaring is gesteld en wat er dan veranderd is in de situatie om hem op 18 augustus 2024 wel in bewaring te stellen.
5. De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Eiser had op de hoogte kunnen en moeten zijn van zijn vertrekverplichting uit Nederland. Op 30 juni 2024 is het besluit aan hem in persoon uitgereikt met behulp van een Poolse tolk. Dat eiser niet heeft geluisterd naar de tolk, zoals hij heeft verklaard in het gehoor voorafgaand aan de maatregel, is voor eigen rekening en risico van eiser. De politie was op 9 augustus 2024 niet verplicht om eiser hiervan opnieuw op de hoogte te stellen, omdat eiser hiervan al op de hoogte had moeten zijn. Dat de minister eiser niet op 9 augustus 2024 direct in bewaring heeft gesteld, raakt niet aan de bevoegdheid van de minister om dat op 18 augustus 2024 alsnog te doen. Van belang daarbij is dat er op 18 augustus 2024 voldoende gronden waren om eiser in bewaring te stellen. Dat die gronden er mogelijk eerder ook al waren, is dan niet van belang. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4c betwist.
8. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser verbleef illegaal in Nederland en had hier melding van moeten maken. Dat eiser volgens hem niet op de hoogte was van het feit dat hij Nederland moest verlaten, is voor risico van eiser. Het terugkeerbesluit is aan eiser met behulp van een Poolse tolk uitgereikt. Dat eiser, zoals hij later verklaard, niet heeft geluisterd naar wat de tolk toen heeft gezegd, valt hem zelf aan te rekenen.
9. De zware grond onder 3b en de onbetwiste zware grond onder 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Het geschilpunt over de lichte grond onder 4c behoeft geen verdere bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
10. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft nog niet eerder een maatregel opgelegd gekregen en is niet eerder met onbekende bestemming vertrokken. Eiser was verkeerd ingelicht. Hij was in de veronderstelling dat hij voor een aantal dagen uit Nederland moest vertrekken, maar daarna wel weer mocht terugkeren. Nu eiser begrijpt wat er van hem verwacht wordt is eiser ook bereid mee te werken aan zijn vertrek. Eiser heeft tijdens zijn gehoor verteld over zijn kwetsbare achtergrond onder meer zijn medische klachten. Eiser heeft nu het gevoel dat zijn verklaring tegen hem worden gebruikt.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt het risico op onttrekking. Dat er niet eerder een lichter middel is opgelegd maakt niet dat de minister geen maatregel van bewaring mocht opleggen. Er liggen voldoende gronden om de maatregel te rechtvaardigen. Zoals onder rechtsoverweging 5 al is aangegeven valt het voor risico van eiser dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het terugkeerbesluit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd met medische documenten dat hij zo kwetsbaar is dat aan hem een lichter middel opgelegd had moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarendheid

12. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het dossier mist de toestemming van het Openbaar Ministerie (OM) om eiser te mogen uitzetten. Op 21 augustus 2024 is er een Terug- en Overname (T&O) verzoek ingediend bij de Poolse autoriteiten, dit is volgens eiser te laat. Eiser is een Poolse onderdaan en kan dus veel sneller worden uitgezet naar Polen. Eiser ziet geen reden waarom de uitzetting naar Polen zo lang moet duren.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De brief waarin er door het DT&V toestemming wordt gevraagd aan het OM is door de gemachtigde van de minister tijdens de zitting toegevoegd aan het dossier (processtuk 28). Op 19 augustus 2024 is er met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Het T&O verzoek van 21 augustus 2024 aan de Poolse autoriteiten is tijdig ingediend. Dat eiser een Poolse onderdaan is doet aan de voortvarendheid van de minister niet af. De minister heeft de tijd nodig om een uitzetting te regelen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

14. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.