In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Iraanse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. De eiseres had op 4 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 20 augustus 2024 niet-ontvankelijk, omdat de eiseres internationale bescherming in Duitsland had gekregen. De rechtbank behandelt het beroep op 23 september 2024, waarbij de eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn. De rechtbank sluit het onderzoek ter zitting en gaat over tot de beoordeling.
De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om nader onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van de eiseres. De minister had vastgesteld dat de eiseres sinds 13 september 2017 internationale bescherming geniet in Duitsland en dat het redelijk is dat zij naar dat land terugkeert. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van de eiseres tijdens het gehoor voldoende waren om haar in staat te stellen haar relaas te doen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. De eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank benadrukt dat de zorgplicht van de minister niet is geschonden, aangezien de eiseres in Duitsland toegang heeft tot medische voorzieningen. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van de eiseres niet zodanig bevreemdend waren dat er aanleiding was voor een medisch onderzoek. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is.