In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024, wordt het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit houder, behandeld. Eiser had op 13 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep ook betrekking heeft op het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 26 april 2024, waarin de asielaanvraag buiten behandeling is gesteld. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, en het onderzoek is gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn voor de minister is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat de minister alsnog een besluit heeft genomen. Echter, het beroep tegen het besluit van 26 april 2024 is ongegrond, aangezien eiser geen inhoudelijke gronden heeft ingediend tegen dit besluit.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, maar de minister heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank oordeelt echter dat de minister de proceskostenvergoeding moet betalen, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De proceskosten worden vastgesteld op € 437,50. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 26 april 2024 ongegrond, maar kent wel een proceskostenvergoeding toe aan eiser.