ECLI:NL:RBDHA:2024:15113
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot overdracht aan Duitsland
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die stelt dat hij de Iraakse nationaliteit heeft en behoort tot de Jezidi, een religieuze minderheidsgroep. Eiser heeft gegronde vrees om in Duitsland, waar zijn asielaanvraag niet in behandeling is genomen, opnieuw in vreemdelingenbewaring te worden gezet en naar Noord-Irak te worden uitgezet. De rechtbank overweegt dat de minister van Asiel en Migratie de aanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, en dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser bij problemen de Duitse autoriteiten kan benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of zinloos is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder vergoeding van proceskosten.