ECLI:NL:RBDHA:2024:15110
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.
Eiser, die stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 2000, betoogt dat de overdracht aan Duitsland risico's met zich meebrengt, waaronder indirect refoulement. Hij is lid van de Jezidi-gemeenschap, een religieuze minderheidsgroep, en vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Noord-Irak. De rechtbank stelt vast dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke tekortkomingen. De enkele omstandigheid dat zijn eerdere asielverzoek in Duitsland is afgewezen, is onvoldoende om te concluderen dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder vergoeding van proceskosten.