In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich richtte tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 30 augustus 2022, maar de Staatssecretaris had hierop niet binnen de wettelijk gestelde termijn beslist. Eiser heeft op 29 november 2023 een ingebrekestelling ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze prematuur was. Dit komt doordat de beslistermijn, die normaal gesproken zes maanden bedraagt, door een besluit van 27 september 2022 met negen maanden was verlengd. Hierdoor was de termijn voor de Staatssecretaris om te beslissen op de aanvraag nog niet verstreken op het moment dat eiser beroep aantekende.
De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen en pas daarna beroep kan instellen als er niet tijdig is beslist. Aangezien de ingebrekestelling in dit geval te vroeg was ingediend, was niet voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 26 januari 2024.