Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1998].
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn
inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt ook uit het proces verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring (processtuk 14). Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Uit processtuk 14 blijkt ook dat aan eiser de informatiefolder in de Arabische taal is uitgereikt. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit dient te prevaleren boven de belangen van de minister bij handhaving van het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. Eiser heeft de zware gronden onder 3a en 3d betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en voldoende is gemotiveerd. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring heeft eiser verklaard illegaal met een bootje te zijn ingereisd van Algerije naar Italië. Eiser was hierbij niet in het bezit van de benodigde reisdocumenten en heeft later ook geen actie ondernomen om aan de juiste reisdocumenten te komen. Dat eiser op grond van de Dublin-verordening Nederland weer is ingekomen, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Ook de zware grond onder 3d is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft geen paspoort of ander identiteitsdocument en heeft ook geen actie ondernomen om deze wel te verkrijgen.
6. De zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgronden slagen niet.
7. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser voert aan dat hij onvoldoende is bevraagd over de toepassing van een lichter middel. Volgens eiser had er meer doorgevraagd moeten worden over zijn medische en psychische gesteldheid en is dit onvoldoende gebeurd. In het detentiecentrum is er volgens eiser onvoldoende aandacht voor zijn gezondheidssituatie en krijgt hij niet de medicatie die hij nodig heeft. Eiser wil naar een AZC of naar zijn Turkse vriend die een kamer voor hem beschikbaar heeft. Volgens eiser had dan ook volstaan kunnen worden met het opleggen van een meldplicht.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. De fysieke en psychische gezondheidstoestand van eiser zijn uitgebreid tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling besproken, dit geldt ook voor zijn behoefte aan medicatie. Eiser heeft tijdens het gehoor zelf aangegeven dat hij geen medicatie gebruikt. De zorg in het detentiecentrum is verder gelijkwaardig aan die in een vrije maatschappij. De gemachtigde van de minister heeft op zitting ook aangegeven dat als eiser behoefte heeft aan medische en/of psychische zorg hij naar de medische dienst in het detentiecentrum kan gaan. Eiser heeft ook al een gesprek gehad met een psychiater. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat er had kunnen worden volstaan met een meldplicht. Eiser staat niet ingeschreven in de BRP en is eerder met onbekende bestemming vertrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
9. Eiser stelt nog dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser voert daartoe aan dat er geen vertrekgesprek met eiser is geweest.
10. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van onvoldoende voortvarendheid van de minister. Eiser heeft nog een lopende asielprocedure. De minister is dan niet gehouden te werken aan de uitzetting en dus een vertrekgesprek te voeren. Eiser is verder op 19 augustus 2024 gehoord in het kader van zijn asielprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.