ECLI:NL:RBDHA:2024:15088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
NL24.30176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 17 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 30 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.

De rechtbank oordeelt dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft betoogd dat hij in Oostenrijk slecht behandeld is en gediscrimineerd wordt vanwege zijn geaardheid, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk niet in staat is om hem bescherming te bieden. Eiser heeft slechts vier dagen in Oostenrijk verbleven en heeft geen klachten ingediend over de behandeling die hij daar heeft ondergaan.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 12 maart 2023 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 17 juni 2024 bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 19 juni 2024 aanvaard.
Kan ten aanzien van Oostenrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat ten aanzien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is in Oostenrijk slecht behandeld en werd vanwege zijn geaardheid gediscrimineerd. Volgens eiser heeft hierover klagen geen zin omdat de Oostenrijkse autoriteiten eiser geen bescherming zullen bieden. De minister stelt dan ook ten onrechte dat eiser hulp van de Oostenrijkse autoriteiten kan inschakelen. Verder betoogt eiser dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat ondanks dat eiser gediscrimineerd wordt dit niet maakt dat Oostenrijk niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Oostenrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat bij terugname een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
5.2.
Naar oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft verklaard dat hij in Oostenrijk slecht behandeld is en vanwege zijn geaardheid gediscrimineerd. Uit zijn verklaringen volgt echter ook dat hij slechts vier dagen in Oostenrijk is geweest en dat hij niet over deze behandeling heeft geklaagd. De minister werpt eiser dus terecht tegen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen met of beschermen tegen de door eiser gestelde discriminatie of slechte behandeling vanwege zijn geaardheid. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich bij voorkomende problemen daarbij niet kan wenden tot de daartoe bevoegde hogere autoriteiten.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
6. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de staatssecretaris hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.