ECLI:NL:RBDHA:2024:15088
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 17 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 30 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.
De rechtbank oordeelt dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft betoogd dat hij in Oostenrijk slecht behandeld is en gediscrimineerd wordt vanwege zijn geaardheid, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk niet in staat is om hem bescherming te bieden. Eiser heeft slechts vier dagen in Oostenrijk verbleven en heeft geen klachten ingediend over de behandeling die hij daar heeft ondergaan.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.