In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat België volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft aangevoerd dat hij samen met zijn partner uit Oeganda in Nederland asiel heeft aangevraagd en dat de minister onvoldoende heeft onderzocht of er sprake is van een duurzame relatie. De rechtbank stelt vast dat de minister niet heeft aangetoond dat de relatie tussen eiser en zijn partner niet duurzaam is, en dat er onvoldoende vragen zijn gesteld over de relatie tijdens het gehoor.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,-. De rechtbank benadrukt dat de minister de duurzaamheid van de relatie moet beoordelen, wat relevant is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 augustus 2024.