In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser stelde dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Eiser had op 25 juni 2024 een ingebrekestelling ingediend, omdat er geen besluit was genomen binnen de wettelijk gestelde termijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn was verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2023/3, dat van kracht is sinds 27 januari 2023. Aangezien de aanvraag van eiser op 25 maart 2023 was ingediend, was de termijn voor het nemen van een besluit nog niet verstreken op het moment van de ingebrekestelling.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank concludeert dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 2 september 2024.