ECLI:NL:RBDHA:2024:15002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.31092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 1 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 20 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat het besluit van de minister niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser wijst op miscommunicatie met zijn vorige gemachtigde, die geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat de minister mocht uitgaan van de brief van de vorige gemachtigde, waarin werd aangegeven dat er geen zienswijze zou worden ingediend. De rechtbank concludeert dat het handelen van de gemachtigde voor rekening en risico van eiser komt.

Eiser voert verder aan dat hij in Oostenrijk is mishandeld en onder mensonterende omstandigheden is vastgezet. Hij stelt dat de minister in deze omstandigheden de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet kan. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd, omdat zijn verklaringen inconsistent zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 22 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31092
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E. Gorsselink),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3, De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Geen zienswijze
5. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser voert daartoe aan dat hij zijn bezwaren in de voorbereidingsprocedure onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen. De vorige gemachtigde van eiser heeft in zijn brief van 10 juli 2024 geschreven dat er geen zienswijze wordt ingediend, omdat eiser niet was verschenen op de afspraak. Dat eiser niet was verschenen, kan echter te maken hebben met de tussentijdse verhuizing die hij heeft gehad. Verder heeft de gemachtigde van eiser op de zitting toegelicht dat uit een screenshot blijkt dat eiser op 7 juli 2024 nog contact heeft gehad met zijn vorige gemachtigde, en hem heeft gevraagd om beroep in te stellen. De vorige gemachtigde heeft ondanks dit verzoek geen zienswijze ingediend en geen beroep ingesteld. Eiser is uiteindelijk via een medewerker van Nidos bij zijn huidige gemachtigde terechtgekomen, die namens hem beroep heeft ingesteld. Gelet op het voorgaande stelt eiser dat hem niet verweten mag worden dat hij zijn bezwaren niet eerder naar voren heeft gebracht.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Dat er miscommunicatie zou zijn geweest tussen eiser en zijn vorige gemachtigde waardoor er ten onrechte geen zienswijze zou zijn ingediend, leidt niet tot het oordeel dat het besluit van de minister niet zorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd. Het handelen van de gemachtigde komt namelijk voor rekening en risico van eiser. De minister mocht dus uitgaan van de brief van 10 juli 2024 van de vorige gemachtigde, waarin deze meedeelt dat er geen zienswijze wordt ingediend, omdat eiser niet op de afspraak voor de bespreking van het voornemen is verschenen en eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de overdracht aan Oostenrijk. De beroepsgrond slaagt niet.

Ervaringen in Oostenrijk

7. Eiser voert aan dat hij in Oostenrijk is mishandeld, vastgezet onder mensonterende omstandigheden en fysiek is gedwongen om zijn vingerafdrukken te geven. Hij wilde daarover klagen in Oostenrijk maar dit werd hem onmogelijk gemaakt, waarna hij uit pure wanhoop maar is gevlucht. Hij is ook gevlucht vanuit zijn land van herkomst. De minister had volgens eiser in deze omstandigheden aanleiding moeten zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
8. De rechtbank overweegt dat de minister er in beginsel, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van mag uitgaan dat Oostenrijkse autoriteiten zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. De verklaringen van eiser in de beroepsgronden over zijn ervaringen in Oostenrijk, komen niet overeen met zijn verklaringen in het aanmeldgehoor. In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij in Oostenrijk is opgepakt, maar niet dat hij daarbij slecht is behandeld. Ook heeft eiser uitdrukkelijk verklaard dat hij niet in detentie heeft gezeten. Verder heeft eiser verklaard dat hij geen bezwaren heeft tegen de overdracht aan Oostenrijk en terug zal gaan als hij hier niet
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
toegelaten wordt. De minister mag in beginsel uitgaan van de verklaringen in het aanmeldgehoor, ook als die sociaal wenselijk zouden zijn, zoals de gemachtigde van eiser stelt. Verder mag er van eiser verwacht worden dat hij bij voorkomende problemen klaagt bij de Oostenrijkse autoriteiten. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk was/zal zijn.
10. Tegen de achtergrond dat ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht onevenredig hard is. De minister hoefde dus geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.