Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer]
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 6 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 20 augustus 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de minister en een tolk.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eisers stelden dat hun aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hadden moeten worden genomen, omdat eiseres 1 in Nederland aangifte kan doen in een lopend strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelt echter dat er geen concrete onderbouwing is voor de stelling dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland van belang is voor het onderzoek.
De rechtbank overweegt verder dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat de Duitse autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen houden. Eisers hebben niet aangetoond dat dit in hun geval niet geldt. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat bij overdracht sprake is van onevenredige hardheid. De beroepen worden afgewezen en eisers krijgen geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2024.