ECLI:NL:RBDHA:2024:14997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
09/022968-22 en 09/195048-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak brandstichting en mishandeling twee kinderen; Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor mishandeling beveiliger en witwassen

Op 20 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting, mishandeling en witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen van brandstichting en mishandeling van twee kinderen, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid bij deze feiten vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij op 24 maart 2020 opzettelijk brand had gesticht in zijn auto en dat hij op 27 maart 2024 twee minderjarige kinderen had mishandeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanwezig was bij de pintransacties en dat er geen bewijs was dat hij de dader was van de mishandeling.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 11.530, dat afkomstig was van WhatsApp-fraude. De verdachte had zijn bankrekening en pinpas ter beschikking gesteld aan een ander, waardoor hij een onmisbare schakel was in de keten van deze fraude. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor de mishandeling van een beveiliger op een vakantiepark. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting.

De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen zouden maken, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf passend maakte. De rechtbank wees ook schadevergoedingsvorderingen van benadeelde partijen toe, die rechtstreeks schade hadden geleden door de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/022968-22 (dagvaarding I) en 09/195048-24 (ttz. gev., dagvaarding II)
Datum uitspraak: 20 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.H.J. van Rhijn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dagvaarding I
1
hij op of omstreeks 24 maart 2020 te Rijswijk opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en/of een brandbaar onderdeel van een (personen)auto (merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken] ), ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een naast voornoemde auto geparkeerde auto en/of het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] en/of de zich in het voorgenoemde pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2
hij op of omstreeks 19 april 2020 2020, te 's-Gravenhage en/of te Rijswijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meermalen (telkens) (van) één of meer geldbedrag(en) (tot een bedrag van in totaal €11.530), althans een of meer voorwerpen,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat/die geldbedragen en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer onbekend gebleven daders op of omstreeks 19 april 2020, te ’s-Gravenhage en/of te Rijswijk, althans in Nederland, één of meermalen (telkens) (van) één of meer geldbedrag(en) (tot een bedrag van in totaal €11.530), althans een of meer voorwerpen, althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt
terwijl die één of meer onbekend gebleven dader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 19 april 2020 te 's-Gravenhage en/of te Rijswijk, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode ter beschikking te stellen aan die dader(s);
3
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn [naam 1] heeft mishandeld door hem (met kracht) een kopstoot te geven;
dagvaarding II1
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Rijswijk, [naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2] tegen zijn hoofd, althans lichaam, te slaan/stompen;
2
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Rijswijk, [naam 3] heeft mishandeld door die [naam 3] 'één of meerdere malen tegen zijn hoofd, althans lichaam, te schoppen en/of slaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij:
- op 24 maart 2020 in Rijswijk brand heeft gesticht door zijn eigen auto, die ter reparatie bij een autobedrijf stond, in brand te steken (dagvaarding I feit 1);
- op 19 april 2020 in Den Haag en/of Rijswijk, al dan niet samen met een ander of anderen, diverse geldbedragen, die middels Whatsappfraude op zijn bankrekening zijn overgemaakt, heeft witgewassen, dan wel de medeplichtigheid daaraan (dagvaarding I feit 2);
- op 12 april 2020 in Beekbergen een beveiliger van een vakantiepark heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven (dagvaarding I feit 3);
- op 27 maart 2024 in Rijswijk twee kinderen bij een schoolplein heeft mishandeld door hen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen (dagvaarding II de feiten 1 en 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I onder 1, 2 primair, 3 en bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de bij dagvaarding I onder 1 en bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bij dagvaarding I onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1
Ten aanzien van dagvaarding I feit 1
De verdachte heeft ontkend dat hij brand heeft gesticht in zijn auto. Naar de oorzaak van de brand is onderzoek gedaan door forensische onderzoekers. Zij hebben geconcludeerd dat een technische oorzaak voor de brand niet kan worden aangetoond, maar ook niet kan worden uitgesloten. Het dossier bevat verder het NFI-rapport "Statistisch onderzoek naar oorzaken van autobranden" van 7 mei 2021 waarin staat dat voor een willekeurige autobrand in een Nederlandse geparkeerde personenauto de kans op brandstichting 1 op 3 is en de kans op zelfontbranding 1 op 5. Daarmee is op zichzelf nog geen bewijs geleverd dat er ook in deze zaak sprake was van brandstichting; daarvoor is meer nodig. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op de zendmastgegevens van de telefoon van de verdachte en de camerabeelden ter plaatse. Daaruit kan echter slechts worden afgeleid dat de verdachte mogelijk ongeveer een half uur voor de ontdekking van de brand in de directe omgeving van het autobedrijf is geweest. Over zijn betrokkenheid bij de mogelijke brandstichting zegt dat niets. Daarbij komt dat een financieel motief van de verdachte bij brandstichting, zoals door de officier van justitie aangevoerd, niet op voorhand aanwezig lijkt, aangezien de auto van niet was verzekerd tegen brandschade. Dat betekent dat de rechtbank niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat sprake was van brandstichting en dat de verdachte daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde.
3.4.2
Ten aanzien van dagvaarding I feit 2
De rechtbank heeft
in de bijlageopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] middels zogenoemde WhatsAppfraude zijn opgelicht en geldbedragen van in totaal € 11.530,- hebben overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte. Het overgrote deel van deze geldbedragen is op dezelfde dag weer opgenomen van de bankrekening van de verdachte. Uit nader onderzoek is gebleken dat de verdachte niet degene is geweest die de geldopnames heeft verricht.
De verdachte heeft verklaard dat hij de (inlog)gegevens van zijn bankrekening in goed vertrouwen heeft gedeeld met iemand die hij kende, omdat die persoon zzp’er was en een bankrekening nodig had, maar geen bankrekening kon openen. De verdachte heeft ook verklaard dat hij rond de datum van de bij- en afschrijvingen van de geldbedragen op zijn bankrekening zijn mobiele telefoon één of twee dagen is kwijtgeraakt. Toen hij zijn mobiele telefoon terug had gevonden, zag hij dat er verschillende geldbedragen van zijn bankrekening waren bij- en afgeschreven. Hij merkte ook dat hij zijn bankpas kwijt was. Hij vermoedde dat de persoon met wie hij zijn bankgegevens heeft gedeeld, zijn mobiele telefoon en zijn bankpas, die hij altijd in het hoesje van zijn mobiele telefoon bewaarde, heeft meegenomen en daarmee de WhatsAppfraude heeft gepleegd en het geld heeft gepind. In zijn mobiele telefoon, die niet was vergrendeld middels een code, stond in een notitie ook de pincode van zijn bankpas genoteerd. Hij heeft vervolgens de bank gebeld om zijn bankrekening te laten blokkeren maar volgens de bank was er niets aan de hand. Op een gegeven moment heeft hij zijn bankpas weer teruggevonden.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte volstrekt onaannemelijk. De verdachte kon geen uitleg geven op de vraag van de rechtbank waarom hij, toen hij contact opnam met de bank om zijn bankrekening te laten blokkeren, niet heeft verteld dat hij ook zijn bankpas kwijt was. Voorts is op de afschriften van de bankrekening van de verdachte te zien dat kort na de bij- en afschrijvingen de bankrekening weer werd gebruikt voor dagelijkse en gebruikelijke betalingen. Dit past niet bij de door de verdachte geschetste gang van zaken. Daarbij komt dat de rechtbank het weinig geloofwaardig acht dat de verdachte niet zou hebben bemerkt dat en hoe hij zijn telefoon kwijt is geraakt en evenmin hoe deze weer in zijn bezit is gekomen.
Bij gebreke van een aannemelijke verklaring van de verdachte, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte uit financieel motief welbewust zijn bankrekening en zijn pinpas aan een ander ter beschikking heeft gesteld. Het kan niet anders dan dat de verdachte wist dat er criminele gelden op zijn bankrekening zou worden gestort en dat dat geld weer zou worden opgenomen van zijn bankrekening. Dat er sprake is van een financieel motief blijkt ook uit het feit dat niet alle gestorte geldbedragen van de aangevers zijn opgenomen van de bankrekening van de verdachte. Aannemelijk is dat de verdachte het niet opgenomen deel van de geldbedragen als vergoeding heeft gekregen voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hierbij nauw en bewust heeft samenwerkt met een of meer anderen. Uit onderzoek naar de zendmastgegevens van de telefoon van de verdachte is immers gebleken dat de verdachte niet degene was die het geld heeft opgenomen van de rekening, terwijl de opnames plaatsvonden kort na de bijschrijvingen. Degene die de opnames verrichtte moet daarover dus zijn ingelicht. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte dat heeft gedaan, omdat hij als rekeninghouder zicht had op de bijschrijvingen op zijn bankrekening.
De rechtbank acht dan ook het medeplegen aan witwassen wettig en overtuigend bewezen.
3.4.3
Ten aanzien van dagvaarding I feit 3
De rechtbank heeft
in de bijlageopgenomen de wettige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daarbij met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft het bewezen te verklaren feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
3.4.4
Ten aanzien van dagvaarding II de feiten 1 en 2
De rechtbank stelt voorop dat de ten laste gelegde feiten ernstige en heftige strafbare feiten betreffen. Twee minderjarige kinderen van toen tien en elf jaar oud, [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) genaamd, zijn tijdens het buitenspelen bij een schoolplein na een ruzie met een leeftijdsgenoot op ernstige wijze mishandeld door een volwassene. Het incident heeft ongerustheid en boosheid bij de ouders, begrijpelijkerwijs ook maatschappelijke onrust veroorzaakt. Dat blijkt wel uit de omstandigheid dat de burgemeester van Rijswijk bij de politie om nader onderzoek heeft verzocht naar aanleiding van een verontrustend bericht op Facebook over dit incident.
Hoe ernstig en heftig de ten laste gelegde feiten ook zijn, de rechtbank moet thans de vraag beantwoorden of op basis van het dossier en het ter terechtzitting besprokene wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die de twee minderjarige kinderen heeft mishandeld.
De verdachte heeft betrokkenheid bij de mishandelingen ontkend. Hij is in beeld gekomen als verdachte naar aanleiding van een door de moeder van [naam 3] uitgevoerd “buurtonderzoek”. De moeder zag de verdachte twee dagen na het incident uit hetzelfde portiek komen als de dader en sprak hem aan. In dat gesprek zou de verdachte wisselend hebben verklaard over de mishandeling, zich dreigend hebben uitgelaten richting de moeder en in strijd met de waarheid hebben beweerd dat hij van de politie was. Wat daarvan ook zij, bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij de mishandeling is dit niet.
Tijdens dit gesprek heeft de moeder van [naam 3] de verdachte gefilmd. Op de door haar gemaakte beelden is te zien dat de verdachte opvallende rode schoenen draagt. De officier van justitie heeft erop gewezen dat [naam 3] heeft verklaard dat de dader ook rode schoenen droeg. De rechtbank constateert dat de (letterlijk weergegeven) verklaring van [naam 3] , die in een kindvriendelijke studio is verhoord, zich niet in het dossier bevindt. Wel bevindt zich in het dossier een proces-verbaal waarin de verklaring van [naam 3] is samengevat. Dat proces-verbaal bevat evenwel een tegenstrijdigheid, juist op het punt van het schoeisel van de dader. [naam 3] zou hebben verklaard dat de dader rode schoenen van het merk Nike aanhad, terwijl een alinea erna staat dat [naam 3] heeft verklaard dat de dader witte sokken droeg zonder schoenen.
Van de mishandeling van [naam 3] en [naam 2] zijn camerabeelden, gemaakt door een bewakingscamera. De beelden zijn echter van een dusdanig grote afstand gemaakt en van een dusdanig slechte beeldkwaliteit, dat aan de hand hiervan geen betrouwbare herkenning van een persoon mogelijk is. Evenmin zijn aan de hand van de beelden betrouwbare uitspraken te doen over de kleding en het schoeisel van de dader.
Op de beelden is wel te zien dat de dader uit een portiek komt rennen. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat dat portiek toegang geeft tot de woning van de vriendin van de verdachte, bij wie de verdachte regelmatig verbleef. Ook is gebleken dat de leeftijdsgenoot met wie [naam 3] en [naam 2] ruzie hadden de zoon is van de vriendin van de verdachte. Dat zou kunnen wijzen op betrokkenheid van de verdachte. De verdachte heeft reeds vanaf zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij die dag aan het werk was in Schiedam tot 19.00 uur en daarna pas aan kwam bij de woning van zijn vriendin. De mishandelingen vonden eerder op de dag plaats. Een onderzoek naar dit mogelijke alibi van de verdachte heeft niet plaatsgevonden.
Bij die stand van zaken en bij gebreke van ander bewijs is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die [naam 3] en [naam 2] heeft mishandeld.
De verdachte zal van de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I
2
hij op 19 april 2020 in Nederland, meermalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, geldbedragen tot een bedrag van in totaal € 11.530 voorhanden heeft gehad
enheeft omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3
hij op 12 april 2020 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, [naam 1] heeft mishandeld door hem met kracht een kopstoot te geven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van de feiten op dagvaarding I - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met de slachtoffers [naam 2] en [naam 3] .
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aan de verdachte op te leggen een taakstraf en een voorwaardelijke straf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van ruim 11.000 euro. De verdachte heeft voor eigen financieel gewin zijn bankrekening en zijn bankpas ter beschikking gesteld, zodat deze konden worden gebruikt om geld afkomstig van WhatsAppfraude (ook wel “vriend-in-noodfraude”) weg te sluizen. Zodoende was de verdachte een onmisbare schakel in de keten van deze WhatsAppfraude. Een vorm van fraude die de slachtoffers niet alleen financiële schade toebrengt, maar ook inbreuk maakt op hun vertrouwen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert een aantasting op van de legale economie.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan mishandeling van een beveiliger op een vakantiepark. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het handelen van de verdachte is des te kwalijker omdat de beveiliger slechts zijn werk deed en de verdachte weg wilde sturen van het vakantiepark omdat de verdachte de toen geldende coronaregels niet naleefde. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om bij de strafoplegging rekening te houden met de rol van het slachtoffer bij dit incident. De verdachte had naar de beveiliger moeten luisteren en weg moeten gaan van het vakantiepark.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 juli 2024.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 augustus 2024. Gelet op de ontkenning van de verdachte kan de reclassering de risicofactoren niet inschatten. De reclassering ziet wel aanwijzingen dat er bij de verdachte sprake is van (agressie)problemen en ziet daarom redenen om bijzondere voorwaarden te adviseren. De verdachte kan zo beter in beeld worden gebracht en zodoende kan een behandeling worden afgestemd om de risico's te voorkomen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- een ambulante behandelverplichting;
- een contactverbod met de twee minderjarige slachtoffers.
De verdachte heeft verklaard bereid te zijn zich aan deze voorwaarden te houden.
Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank die straf in dit geval echter niet meer passend.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting op 2 november 2021, de dag van de inverzekeringstelling van de verdachte, is aangevangen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank had dus uiterlijk op 2 november 2023 vonnis moeten wijzen. Van enige bijzondere omstandigheid is in deze zaak niet gebleken. Daarmee is de redelijke termijn met meer dan zes maanden overschreden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Daarbij zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden stellen, met uitzondering van het contactverbod, nu de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarmee dit contactverbod verband houdt. Op die manier beoogt de rechtbank een oplossing te bieden voor de problematiek van de verdachte. Eerder heeft hij in een vrijwillig kader behandeling bij De Waag gezocht, maar daarmee is hij voortijdig gestopt. Voorts acht de rechtbank een proeftijd van twee jaren afdoende.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
[naam 4]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[aangever 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.730,-, en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[aangever 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.013,94, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[aangever 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 5], wettelijke vertegenwoordiger van [naam 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 932,45, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 182,45 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen [naam 4] en [naam 5] niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overige vorderingen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
7.4.2
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 3] , [aangever 1]
en [aangever 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden door het bij dagvaarding II onder 2 primair bewezen verklaarde feit, ter grootte van de gevorderde bedragen. Het handelen van de verdachte is een onmisbare schakel in de Whatsappfraude en de gevorderde bedragen kunnen daarom als rechtstreekse schade door het bewezen verklaarde feit worden gekwalificeerd. De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vorderingen van de benadeelde partijen toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 april 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen:
- een bedrag van € 6.730,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 3] ;
- een bedrag van € 1.013,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 1] ;
- een bedrag van € 2.350,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 2] .
7.4.3
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 5]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I feit 2 primair
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
dagvaarding I feit 3
mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 (twee) uren per dag.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (TWEE) WEKEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die door de zorgverlener geeft voor de behandeling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarbij voorwaarden zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 4]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 6.730,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[aangever 3];
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.730,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[aangever 3];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 68 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.013,94 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[aangever 1];
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.013,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[aangever 1];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.350,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[aangever 2];
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.350,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[aangever 2];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 33 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 5]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. T.J. Kodrzycki, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2024.
Bijlage: de bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met de onderzoeksnaam en het nummer Morpheus / DH5R020022, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 341).
Ten aanzien van dagvaarding I feit 2 primair
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 20 april 2020, voor zover inhoudende (p. 219-220):
Vrijdag 17 april 2020 omstreeks 17.04 uur ontving ik een app van mijn dochter [naam 6] , althans dat dacht ik. [naam 6] gaf aan dat zij een nieuw nummer had in verband met een storing bij haar provider. Haar oude nummer kon ik wissen. Zij gaf aan dat zij mijn hulp nodig had. Zij had openstaande rekeningen die nog betaald moesten worden vandaag. Zij gaf aan dat het handiger was om rechtstreeks te betalen met de betalingskenmerken omdat zij nu niet bij haar rekening kon. Vandaar dat zij vroeg aan mij het geld voor te schieten. Ik heb toen gezegd dat ik het geld zou overmaken.
Hierop heb ik het verzoek ontvangen, via de app, via telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Ik moest een drietal bedragen overmaken:
euro 930,= met omschrijving 3377819
euro 870,= met omschrijving 0091187 en
euro 650,= met omschrijving 1188902
Deze bedragen moesten overgemaakt worden op bankrekeningnummer: [rekeningnummer] ter name van [verdachte] .
Toen ik deze bedragen had overgemaakt heb ik haar ge appt. Dit was omstreeks 19.13 uur.
Vervolgens vroeg zij of ik nog meer rekeningen kon betalen. Ik kreeg toen argwaan. Ik heb mijn andere dochter toen gebeld. Ik heb haar gevraagd of zij ook wist of haar zus financiële problemen had en een ander telefoonnummer had. Zij gaf aan dat dit echt niet het geval was.
Ik ben benadeeld voor een bedrag van euro 2.450,=.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 24 april 2020, voor zover inhoudende (p. 222-223):
Op zondag 19 april 2020, om 18:17 uur kreeg ik een appje van het nummer [telefoonnummer 2] . In het appje stond de volgende tekst "Hey mam, met mij heb een nieuw nummer ivm een storing bij me provider".
Ik dacht meteen dat dit mijn dochter [naam 7] zou moeten zijn. Ik vroeg haar in de app of zij dat was. Er werd geantwoord:"Jaa, mijn oude nummer kan je wissen". En daarna de vraag: “Maar mam, ik heb je hulp nodig als dat mogelijk is op dit moment?”
Er kwam vervolgens de vraag of ik een paar openstaande rekening wilde voorschieten. Ik ging er nog steeds vanuit dat dit inderdaad mijn dochter [naam 7] was. Toen ik aangaf dat ik haar wel wilde helpen, kwam een appje met daarin drie verschillende bedragen die ik voor haar zou moeten overmaken. Dit was 650 euro met omschrijving 0097763 naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] , een bedrag van 770 euro met omschrijving 4458890 naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] . En een bedrag van 930 euro met omschrijving 2289016 naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] .
Ik had de drie genoemde bedragen overgemaakt naar de rekening van [verdachte] .
Ik heb toen mijn andere dochter [naam 8] gebeld en dit verhaal uitgelegd. [naam 8] gaf mij
aan dat dit waarschijnlijk niet goed zat en dat ik waarschijnlijk ben opgelicht.
3.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 23 april 2020, voor zover inhoudende (p. 231-232):
Op zondag 19 april 2020 kreeg ik om 13.36 uur een WhatsApp bericht. Ik dacht dat het van mijn zoon [naam 9] was: "Hey mam, met mij, heb een nieuw nummer in verband met een storing bij me provider".
Het telefoon nummer waarmee de persoon waarvan ik dacht dat het mijn zoon [naam 9] was appte was [telefoonnummer 3] . Vrijwel direct kreeg ik een berichtje dat hij mijn hulp nodig had. Hij vroeg mij verschillende bedragen over te maken
Hij vroeg of ik het voor kon schieten, hij zou het later terug betalen. Ook zou hij mij later op de avond terugbellen om het een en ander uit te leggen. Ik ging ermee akkoord en hij vroeg mij om de volgende bedragen over te maken:
Zeshonderd vijftig euro met omschrijving 0097763.
Zevenhonderd zeventig euro met de omschrijving 4458890
Negenhonderd dertig euro met omschrijving 2289016
Vijfhonderd negentig euro met omschrijving 2200914
Zevenhonderd twintig euro met omschrijving 4458890
Achthonderd tachtig euro met omschrijving 3338889
Het rekening nummer waarnaar ik het moest over maken was: [rekeningnummer] ter name van [verdachte] .
Op een gegeven moment nadat ik deze bedragen had overgemaakt appte "hij" dat de betalingskenmerken niet klopte. "Hij" zei dat "hij" de verkeerde betalingskenmerken had gestuurd bij de laatste rekeningen.
Het bedrag zou via drie werkdagen automatisch terug gestort worden naar mijn rekening.
Daarna gaf hij mij weer de volgende bedragen door met volgens "hem" de juiste omschrijvingen.
Vijfhonderd negentig euro met omschrijving 667ZZ889
Zevenhonderd twintig euro met omschrijving 098XX012
Achthonderd tachtig euro met omschrijving 777PP023
Deze bedragen heb ik dus weer over gemaakt naar: [rekeningnummer] ter name van [verdachte] .
Aan het eind van de middag kreeg ik een WhatsApp-bericht van mijn zoon [naam 9] met zijn eigen nummer die ik altijd van hem had. Hierdoor kwam ik erachter dat de andere persoon mij opgelicht heeft. Mijn schade bedraagt totaal zesduizend zevenhonderd dertig euro.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 juni 2020, voor zover inhoudende (p. 253-280):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Op de gevorderde bankafschriften van het rekeningnummer [rekeningnummer] van rekeninghouder [verdachte] waren een aantal fraudeleuze transacties te zien. Na onderzoek konden deze transacties worden gekoppeld aan aangiftes.
Uit de bankafschriften blijkt dat er telkens na een serie stortingen, waarvan aangiftes zijn gedaan, geld werd opgenomen bij ING-automaten gevestigd aan de Prins Willem Alexander Promenade te Rijswijk en het Kaapseplein te 's-Gravenhage.
Den Haag
1. Kaapseplein 005150 datum 19-04-2020 18:04 uur
2. Kaapseplein 005150 datum 19-04-2020 18:05 uur
Rijswijk
1) Pr. W. Alexander Prom. 004165 datum 19-04-2020 14:59 uur
2) Pr. W. Alexander Prom. 004165 datum 19-04-2020 15:00 uur
3) Pr. W. Alexander Prom. 004165 datum 19-04-2020 15:01 uur
4) Pr. W. Alexander Prom. 004165 datum 19-04-2020 15:27 uur
5) Pr. W. Alexander Prom. 004165 datum 19-04-2020 15:28 uur
6) Pr. W. Alexander Prom. 004165 datum 19-04-2020 18:48 uur
7) Pr. W. Alexander Prom. 004165 datum 19-04-2020 18:54 uur
8) Pr. W. Alexander Prom. 004165 datum 19-04-2020 19:18 uur
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 juni 2020, voor zover inhoudende (p. 212-213):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Tijdens het onderzoek tegen verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , kwam een nieuwe verdenking aan het licht ter zake oplichting. In politie eenheid Oost-Nederland bleek op 20 april 2020, aangifte te zijn gedaan van zogenoemde Whatsapp fraude. Door de aangever genaamd [aangever 1] werd tot driemaal toe een bedrag overgemaakt op het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] . In totaal was aangever [aangever 1] benadeeld voor een bedrag van 2450 euro,-.
Hierop werden de historische gegevens opgevraagd van het bovengenoemde ING bankrekeningnummer. Hieruit bleek dat bovengenoemde bedragen op het rekeningnummer van de verdachte stonden gemuteerd op 19-04-2020. Tevens was te zien dat de gestorte bedragen op dezelfde datum werden gepind bij een ING giromaat in Rijswijk. Tevens bleken er nog een aantal mogelijk frauduleuze stortingen te zien op dezelfde datum gemuteerd.
Zo bleken er door een rekeningnummer op naam van mw. [aangever 2] drie bedragen overgemaakt met een totaalbedrag van 2350 euro,- en door een rekeningnummer op naam van [aangever 3] eveneens negen bedragen van in totaal 6730 euro,-
In totaal werd op 19 april 2020: 11530 euro,- bijgeschreven.
In totaal werd op 19 april 2020: 10000 euro,- gepind bij een pinautomaat in Rijswijk en Den Haag.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 maart 2021, voor zover inhoudende (p. 172-174):
Vraag 4. Is verdachte tijdens de geldopnames in de buurt geweest van de pinautomaten waar
is gepind?
Op 19-4-2020 om 14.59 uur is er geld gepind op de locatie Prins Willem Alexanderpromenade te Rijswijk. Tevens is er om 15.00 uur, om 15.01 uur, om 15.27 uur en om 15.28 uur geld gepind op de locatie Prins Willem Alexanderpromenade te Rijswijk.
Ik bekeek de historische verkeersgegevens van 19 april 2020 van 14.00 uur tot en met 16.00 uur. (…)
Op 19 april 2020 om 15:50 uur gebruikte de telefoon een mast gelegen in Rijswijk. De pintransactie heeft echter plaatsgevonden om 15.28 uur, drie minuten voor de pintransactie gebruikte de telefoon een mast op de Oude Haagweg te Den Haag. (…) Het is niet
mogelijk om met een auto deze afstand binnen twee of drie minuten af te leggen. Hieruit
concludeerde ik dat de telefoon vermoedelijk niet aanwezig was bij de bovenstaande pintransacties.
De volgende pintransacties hebben later op 19 april 2020 plaatsgevonden:
(….)
lk bekeek de historische verkeersgegevens van 19 april 2020 van 17.15 uur tot en met 20.00 uur. (…) Hieruit concludeerde ik dat de telefoon niet bij de pinautomaat is geweest, bij de pintransactie van 19 april 2020 te 19.18 uur.
Ten aanzien van dagvaarding I feit 3
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 14 april 2020 (p. 304-306).
2. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 september 2024.