ECLI:NL:RBDHA:2024:14982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
09/136434-23, 09/1665 14-23, 09/192206-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en niet voldoen aan bevel, bewezenverklaring poging tot zware mishandeling en bedreiging van opsporingsambtenaar met tbs met voorwaarden

Op 20 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1994 in Rusland. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met valse sleutel en het niet voldoen aan een bevel tot onderzoek van uitgeademde lucht. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een politieagent en bedreiging van een opsporingsambtenaar. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen was, omdat de verdachte met een mes op de politieagent afging en daarbij dreigende woorden uitsprak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 83 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest, en heeft tbs met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder alcoholmisbruik en een posttraumatische stressstoornis, en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [naam 4] toegewezen tot een bedrag van € 250,- voor immateriële schade, terwijl de vordering van [naam 3] niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/136434-23, 09/166514-23 en 09/192206-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 20 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] (Rusland),
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 juli 2024 (pro forma, alleen ten aanzien van parketnummer 09/136434-23) en 6 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. E. van Reydt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 09/136434-23 (hierna: dagvaarding I), 09/166514-23 (hierna: dagvaarding II) en 09/192206-23 (hierna: dagvaarding III):
Ten aanzien van dagvaarding I:
1
zij op of omstreeks 2 juni 2023 te Gouda, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan de heer [naam 1] , brigadier bij de politie eenheid Den Haag, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (in een smal treinstel) met een mes in haar handen op die [naam 1] is afgerend en/of (vervolgens) een of meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [naam 1] en/of daarbij “ga dood” heeft geroepen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 2 juni 2023 te Gouda, althans in Nederland, de heer [naam 1] , brigadier bij de politie eenheid Den Haag heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, (in een smal treinstel):
- een mes te tonen en/of omhoog te heffen en/of
- (vervolgens) met dit mes in de richting van die [naam 1] te rennen, althans zich in zijn richting te bewegen en/of
- een of meerdere stekende beweging(en) te maken in de richting van die [naam 1] en/of
- die [naam 1] (meerdere malen) dreigend de woorden toe te voegen "Ga dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
zij op of omstreeks 2 juni 2023 te Gouda opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e, lid 1 Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam 2] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar haar had bevolen of van haar had gevorderd medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven;
Ten aanzien van dagvaarding II:
zij op of omstreeks 28 mei 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 18 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/ weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van valse sleutel, door af te rekenen met de pinpas (en bijbehorende pincode) van die [naam 3] , tot het gebruik waartoe zij niet gerechtigd was;
Ten aanzien van dagvaarding III:
zij op of omstreeks 1 augustus 2023 te 's-Gravenhage [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde en het bij dagvaarding II ten laste gelegde. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde en het bij dagvaarding III ten laste gelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van het bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en het bij dagvaarding II ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en het bij dagvaarding III ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
Ten aanzien van dagvaarding I onder 2:
De rechtbank is van oordeel dat het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde, te weten het niet voldoen aan een bevel tot meewerken aan een onderzoek uitgeademde lucht, niet wettig en overtuigend is bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Uit het strafdossier volgt niet duidelijk dat de verdachte zich bewust is geweest van de inhoud van het bevel en haar gedrag als reactie daarop. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan dit bevel.
Ten aanzien van dagvaarding II:
De rechtbank is van oordeel dat het bij dagvaarding II ten laste gelegde, te weten het medeplegen van diefstal door middel van een valse sleutel, niet wettig en overtuigend is bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Hoewel vaststaat dat de verdachte met de pinpas van [naam 3] heeft betaald in de avondwinkel, is niet gebleken dat zij wist of had moeten vermoeden dat de pinpas van [naam 3] was. De verdachte heeft hierover verklaard dat zij de pinpas van haar (andere) vriendin kreeg en daarom dacht dat de pinpas van deze vriendin was. Op basis van het strafdossier acht de rechtbank deze verklaring van de verdachte niet onaannemelijk. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte het oogmerk heeft gehad van wederrechtelijke toe-eigening van het geldbedrag toebehorende aan [naam 3] en kan dus niet worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakte aan diefstal van dat geldbedrag dan wel medeplichtig is daaraan.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1, primair:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023166312, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 45).
1.
Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 2 juni 2023, voor zover inhoudende (p. 9-10):
Op 2 juni 2023 bevond ik mij, verbalisant, op het centraal station van Gouda. Ik ben samen met de conductrice de trein ingelopen. In het voorste treinstel zag ik een vrouw zitten. De vrouw bleek later de aangehouden verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1994, te zijn. Ik hoorde dat de conductrice tegen mij zei dat [verdachte] een mes had. De onderlinge afstand tussen mij en [verdachte] was op dat moment hooguit twee meter. Plotseling zag ik dat [verdachte] snel opstond. Ik zag dat ze in haar rechterhand een mes vasthield. Ik zag dat ze met het mes een steekbeweging in mijn richting maakte. Ze kwam op dat moment ook naar mij toe. Ik hoorde dat ze naar mij schreeuwde: "Ga dood!" Ik heb direct mijn stroomstootwapen gepakt en gebruikt. Ik zag dat ze niet omviel en nog steeds met het mes in haar rechterhand op mij af kwam lopen. Ik heb mijzelf omgedraaid en ben een aantal meter van haar weggerend. Hierna rende ze van mij weg en stapte ze de trein uit.
[naam 1] , werkzaam als brigadier bij de Eenheid Den Haag.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 juni 2023, voor zover inhoudende (p. 35-36):
Ik bekeek de camerabeelden van de bodycam die collega [naam 1] droeg ten tijde van de aanhouding van verdachte [verdachte] . Ik bekeek de bodycam beelden en zag dat deze van 2 juni 2023 waren.
Ik hoor dat de conductrice tegen [naam 1] zegt dat [verdachte] een mes heeft. Ik zie dat hierna [verdachte] op staat en snel in de richting van [naam 1] rent. Ik zie dat [naam 1] een stap achteruitzet. Ik zie dat [verdachte] een mes in haar rechterhand heeft en in de richting van [naam 1] aan rent. Ik zie dat [naam 1] hierdoor snel achteruit moet lopen. Ik zie dat [naam 1] zijn taser gebruikt. Ik zie dat [verdachte] nog doorrent in de richting van hem. Ik hoor dat [verdachte] schreeuwt: "Ga dood!" Ik zie dat collega [naam 1] zich omdraait en verder door de trein rent, weg van [verdachte] . Ik zie dat [verdachte] nog in het gangpad van de trein staat. Ik zie dat ze nog steeds het mes in haar rechterhand heeft. Ik zie dat [verdachte] zich omdraait en wegloopt van [naam 1] .
Ten aanzien van dagvaarding III:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023237423, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 45).
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 29-30):
Op 1 augustus 2023 was ik, [naam 4] , belast met de handhaving betreffende orde, rust en veiligheid van station Den Haag Centraal gelegen in de gemeente Den Haag. Ik zag dat de verdachte mij in mijn ogen aankeek. Ik hoorde de verdachte tegen mij zeggen: “Ik maak je dood”. Ik voelde dat de verdachte de bedreiging meende. Ik voelde mij ten overstaan van mijn collega en langslopende reizigers daadwerkelijk bedreigd. Ik voelde dat ik angstig werd en het warm kreeg.
2.
Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 1 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 25):
De aanhouding werd verricht door de verbalisanten:
Naam: [naam 4]
Voornamen: [voornaam 1]
Naam: [naam 5]
Voornamen: [voornaam 2]
Op 1 augustus 2023 hielden wij, verbalisanten, op locatie station Den Haag Centraal te gemeente Den Haag, als verdachte aan:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [voornaam 3]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1994
3.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I onder 1:
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat geen steekbewegingen zijn gemaakt door de verdachte, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit standpunt wordt verworpen. Immers, dat er een steekbeweging is gemaakt volgt uit de verklaring van verbalisant [naam 1] (hierna: de verbalisant). Zijn verklaring is voldoende duidelijk, concreet en wordt niet weerlegd door de andere bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van bevindingen waarin de bodycam beelden zijn uitgeschreven. De rechtbank is daarom van oordeel dat vaststaat dat de verdachte een steekbeweging heeft gemaakt in de richting van de verbalisant.
Voor wat betreft de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat met het handelen van de verdachte naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk is dat als de verdachte de verbalisant had geraakt, hij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen. De verdachte stond snel op uit haar stoel en heeft met een mes in haar rechterhand gerend in de richting van de verbalisant en hierbij een stekende beweging gemaakt en “ga dood” geroepen. Op dat moment bevonden zij en de verbalisant zich in een smal treinstel met beperkte bewegingsruimte en stond de verbalisant op een korte afstand van de verdachte. Ook nadat de verbalisant zijn taser gebruikte, bleef de verdachte achter hem aanrennen met het mes in haar hand. Onder deze omstandigheden is het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Aldus is sprake van voorwaardelijk opzet bij de verdachte.
De rechtbank acht dan ook het onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding III ten laste gelegde feit van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I, onder 1, primair:zij op 2 juni 2023 te Gouda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan de heer [naam 1] , brigadier bij de politie eenheid Den Haag, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, in een smal treinstel met een mes in haar handen op die [naam 1] is afgerend en vervolgens een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van die [naam 1] en daarbij “ga dood” heeft geroepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van dagvaarding III:
zij op 1 augustus 2023 te 's-Gravenhage [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die
De Tombe dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en maatregelen

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden wordt opgelegd, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, in plaats van tbs met voorwaarden, een voorwaardelijk strafdeel moet worden opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de opname in een zorginstelling. De raadsman heeft verzocht om die voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr evenmin op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een mes in de trein een politieagent aan te vallen. Ook heeft zij een andere opsporingsambtenaar met de dood bedreigd. De rechtbank acht dit gedrag tegen beroepsbeoefenaars met een publieke taak bijzonder kwalijk. De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van de verdachte onacceptabel is, zeker gelet op het feit dat de personen waartegen zich het geweld heeft gericht, bezig waren met de uitoefening van een publieke functie. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de politie. Politieagenten behoren hun werk ongestoord te kunnen doen zonder hierin gehinderd te worden. Voor wat betreft de poging tot zware mishandeling geldt bovendien dat het om zeer gevaarlijk gedrag van de verdachte ging doordat zij in beschonken toestand in een smalle ruimte met het mes richting de politieagent is gerend. Dat de politieagent niet (zwaar) gewond is geraakt, is niet te danken aan het handelen van de verdachte, maar aan het adequate optreden van de betreffende agent. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan deze strafbare feiten en dat zij zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van haar handelen voor de agenten en voor het, in ieders belang, uitoefenen van hun werkzaamheden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 september 2024, waaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweld en bedreiging tegen beroepsbeoefenaars.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een (aanvullend) Pro Justitia-rapport over de verdachte van prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog, van 7 september 2023 en 12 april 2024. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van een Pro Justitia-rapport over de verdachte van dr. O.M. Guddat en drs. D. Touw, psychiaters, van 21 maart 2024. De rapportages zijn opgemaakt ten aanzien van het bij dagvaarding I feit 1 ten laste gelegde. Zij hebben zich uitgelaten over – onder meer – de toerekenbaarheid en eventuele interventies.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake was van een ernstige stoornis in alcoholgebruik, een posttraumatische stressstoornis, zwakbegaafdheid en borderline-problematiek. De psycholoog onderschrijft dat alcohol een grote invloed heeft op de verdachte en kan leiden tot agressie en geweldsexplosies. Dit als gevolg van de ruime drempelverlaging die met het controleverlies samengaat. De psycholoog beschrijft dat het ten laste gelegde plaatsvond tegen de achtergrond van een reeds lang bestaand patroon, waarin dronkenschap van de verdachte de route naar het ten laste gelegde plaveide, waarna zich een daadwerkelijke agressiedoorbraak voordeed. Bij een bewezenverklaring adviseert de psycholoog dan ook het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog concludeert dat kan worden gesteld dat de emotieregulatie-problematiek in combinatie met het overmatig alcoholgebruik zorgen voor een hoog recidiverisico op gewelddadig gedrag bij de verdachte. In de afgelopen decennia zijn tal van interventies geprobeerd bij de verdachte, maar geen van de interventies bleken toereikend te zijn, wat resulteerde in een terugval. Het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk deel van een straf geeft volgens de psycholoog te weinig bescherming en correctie. De psycholoog adviseert dan ook een strenger kader op te leggen in de vorm van een tbs met voorwaarden, waardoor er een langdurigere mogelijkheid bestaat tot monitoring. De psycholoog ziet in dit stadium geen meerwaarde in een klinische begeleiding van de verdachte. Het verblijf in allerhande instituties heeft de verdachte uitvoerig en indringend aan den lijve meegemaakt. De inschatting van de psycholoog is dat een gedwongen plaatsing in een kliniek een averechtse uitwerking zal hebben en verzet bij de verdachte zal aanwakkeren. Daarmee zou het geleidelijk opgebouwde (broze) vertrouwen met de ambulante begeleiders teniet worden gedaan.
De psychiaters hebben geconcludeerd dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake was van een ernstige stoornis in alcoholgebruik, een matig tot ernstige stoornis in cocaïnegebruik, een posttraumatische stressstoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline-trekken en zwakbegaafdheid. Volgens de psychiaters is het aannemelijk dat de stoornissen invloed hebben gehad op het gedrag van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Het gaat dan met name om de impulsiviteit, de prikkelbaarheid en de constante onverantwoordelijkheid van de verdachte vanuit haar persoonlijkheid, PTSS en haar zwakbegaafdheid die worden versterkt door het alcohol en middelengebruik door het wegvallen van remmingen. De psychiaters hebben geconcludeerd dat de aanwezige psychische stoornissen de gedragskeuze-mogelijkheden van de verdachte tenminste gedeeltelijk bepaalden ten tijde van het ten laste gelegde en adviseren dan ook bij een bewezenverklaring het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.
De psychiaters schatten de kans op recidive zonder behandeling tevens hoog in en adviseren een tbs met voorwaarden op te leggen. Ondanks het grote recidiverisico is (in eerste instantie) een ambulant behandeltraject gewenst omdat de verdachte hiervoor gemotiveerd is en een dergelijk traject daardoor een grotere slagingskans heeft dan een klinisch behandeltraject. Verder is de verwachting van de psychiaters dat een klinische opname gepaard zal gaan met veel agressie en potentieel nieuwe traumatische gebeurtenissen. Zij hebben wel twijfels of de verdachte voldoende in staat zal zijn om zich voor een langere periode aan voorwaarden in een ambulante setting te houden. Zij achten het daarom noodzakelijk dat de reclassering in voorkomend geval de opname van de verdachte in een kliniek met hoog beveiligingsniveau kan verzoeken.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van GGZ Reclassering Fivoor over de verdachte van 18 april 2024, 25 juli 2024 en 27 augustus 2024, waaruit volgt dat sprake is van een delictpatroon aangaande geweldsdelicten gepleegd onder invloed van middelen. De reclassering sluit zich aan bij de conclusies van de deskundigen dat zonder behandeling de kans op recidive hoog is en dat het ondanks de motivatie van de verdachte het haar niet lukt om blijvend recidive-vrij te zijn. Zij achten een tbs met voorwaarden het meest passende traject om de juiste intensiteit en duur van zorg, begeleiding en beveiliging te kunnen garanderen.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en adviezen van de psycholoog en psychiaters gedragen worden door hun bevindingen. De rechtbank zal de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Ten aanzien van de bewezenverklaarde bedreiging overweegt de rechtbank dat de problematiek die door de deskundigen is geschetst er ook toe heeft geleid dat de verdachte de bedreiging heeft geuit. De rechtbank zal daarom ook de bedreiging verminderd toerekenen aan de verdachte.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Gezien de ernst van de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling, zal in de strafmaat de nadruk hier vooral op liggen.
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 83 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De duur van de gevangenisstraf komt overeen met de tijd dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De maatregel
De rechtbank concludeert op basis van hetgeen de psycholoog en psychiaters hebben gerapporteerd dat, gelet op de stoornissen bij de verdachte, het risico op terugvallen in gewelddadig gedrag hoog is. Verder neemt de rechtbank de conclusie van de deskundigen over dat een behandeling van de problematiek van de verdachte noodzakelijk is, om het hoge risico op recidive te verminderen. Gelet op de complexe problematiek van de verdachte, het feit dat behandeling en begeleiding in het verleden niet of nauwelijks effect hebben gehad en de veiligheid van anderen, is de rechtbank van oordeel dat geen andere maatregel volstaat dan tbs met voorwaarden.
De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en het door de verdachte begane feiten misdrijven zijn, te weten een poging tot zware mishandeling en een bedreiging, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Aan de tbs met voorwaarden zullen (grotendeels) de voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 27 augustus 2024, welke voorwaarden hierna worden weergegeven in het dictum van dit vonnis. Gedurende het onderzoek en ter terechtzitting zijn de door de reclassering geformuleerde voorwaarden met de verdachte besproken. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving hiervan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de reclassering geadviseerde voorwaarde die ziet op een (gedwongen) opname in een zorginstelling, dat de wetgever heeft voorzien in een expliciete en met waarborgen omklede wettelijke grondslag voor een (tijdelijke) gedwongen opname van de terbeschikkinggestelde. In dit verband volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad dat een eventuele toekomstige noodzaak om de verdachte op te laten nemen alleen kan door tussenkomst van een rechter of met instemming van de verdachte zelf. Een gedwongen tijdelijke opname (ook wel
time-outgenoemd) in een kliniek kan enkel ten uitvoer worden gelegd door tussenkomst van de rechter-commissaris op grond van artikel 6:6:10a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Deze time-out mag maximaal zeven weken duren, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar. Indien een langdurigere opname in een zorginstelling aangewezen lijkt, kan bij de rechter een vordering worden ingediend tot wijziging van de voorwaarden op grond van artikelen 6:6:19, derde lid, Sv en 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder f, Sv.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een poging tot zware mishandeling. Gelet op het hoge recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijke uitvoerbaar is op grond van artikel 38 lid 6 en 7 Sr.
Maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte en de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Dit is een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Aan de verdachte wordt voor onder meer dit strafbare feit bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na de terbeschikkingstelling met voorwaarden, indien dat nodig blijkt, onder toezicht te stellen, om zo het risico op herhaling van geweldsdelicten te minimaliseren. De rechtbank zal daarom de maatregel opleggen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van dagvaarding II:
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 18,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van dagvaarding III:
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 250,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van [naam 3] gelet op de gevorderde vrijspraak. Verder heeft de officier van justitie geadviseerd tot toewijzing van de vordering van [naam 4] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld [naam 3] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu hij vrijspraak heeft bepleit.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld [naam 4] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, aangezien hij heeft bepleit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 3]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
De vordering van [naam 4]
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde bedreiging. De vordering leent zich, naar maatstaven van billijkheid, voor toewijzing tot een bedrag van € 250,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 1 augustus 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding III bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die daardoor aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 45, 57, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding III ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1, primair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding III, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
83 (DRIEËNTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de
haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde, te weten dat de veroordeelde:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
geen strafbare feiten pleegt;
meewerkt aan het reclasseringstoezicht, hetgeen inhoudt dat de veroordeelde:
 zicht meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 helpt de reclassering aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
 meewerkt aan huisbezoeken;
 de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
 meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
4. als de reclassering dat nodig vindt en de veroordeelde daarmee instemt, kan de veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
5. niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
6. zich laat behandelen door het FACT LVB van Fivoor Den Haag. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
7. gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
8. gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
9. spant zich in voor het vinden en behouden van passende dagbesteding met een vaste structuur;
10. meewerkt aan ambulante (woon)begeleiding zolang als nodig wordt geacht, zulks ter beoordeling van de reclassering;
11. indien geïndiceerd verblijft de veroordeelde in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start direct na het aflopen van de klinische opname of wanneer de veroordeelde haar woning mocht verliezen. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor te Den Haag de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris en in gaat op het moment dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in deze zaak eindigt;
legt aan de verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van [naam 3]
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de vordering van [naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] toe tot een bedrag van € 250,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [naam 4] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf en mr. D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2024.