ECLI:NL:RBDHA:2024:14977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.30307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 31 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 20 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gewezen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere EU-lidstaten zich houden aan internationale verplichtingen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij niet in staat was om te klagen bij de Duitse autoriteiten over zijn behandeling. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 22 augustus 2024. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30307
(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag in Duitsland is afgewezen. Hij vreest daarom dat hij bij terugkeer naar Duitsland direct teruggestuurd zal worden naar zijn land van herkomst, wat refoulement zou betekenen. Verder is eiser van mening dat hij voldoende heeft aangetoond dat Duitsland de internationale verplichtingen niet nakomt door aan te geven op welke manier hij is behandeld en gediscrimineerd. Eiser heeft geklaagd bij Caritas maar hier werd niks mee gedaan. Hieruit blijkt reeds dat het niet mogelijk is om in Duitsland hulp te krijgen bij een slechte behandeling.
6. De rechtbank overweegt dat de minister er in beginsel, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van mag uitgaan dat Duitse autoriteiten zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. De minister heeft in het bestreden besluit terecht gewezen op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor, waaruit blijkt dat hij een gehoor heeft gehad bij de Duitse autoriteiten, waarin hij heeft uitgelegd waarom hij niet terug kan naar Tunesië, en dat hij daarna is afgewezen. De minister heeft terecht opgemerkt dat daaruit niet blijkt dat de asielaanvraag van eiser in Duitsland ten onrechte is afgewezen. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat hij met zijn stellingen over de slechte behandeling in Duitsland heeft aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten hun verplichtingen niet nakomen. Van eiser mag verwacht worden dat hij bij voorkomende problemen klaagt bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk was/zal zijn. In het bestreden besluit is hierover terecht opgemerkt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij heeft geklaagd bij Caritas, en dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om eventueel verder te klagen bij de (hogere) autoriteiten.
8. Omdat gezien het voorgaande ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het betoog van eiser dat er een risico is op indirect refoulement.2

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Zie het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.