ECLI:NL:RBDHA:2024:14952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.27723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod wegens kennelijk ongegrond verklaarde aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 2005 en van Turkse nationaliteit, diende op 12 juni 2024 een asielaanvraag in. Deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie op 2 juli 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd opgelegd. Eiser heeft op 26 juli 2024 vrijwillig het land verlaten met hulp van de International Organization for Migration (IOM). Tijdens de zitting op 11 september 2024 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiser niet direct na zijn inreis asiel heeft aangevraagd. Eiser voerde aan dat hij op 12 juni 2024 Nederland is ingereisd en dat hij door zijn neef niet onmiddellijk naar het aanmeldcentrum kon worden gebracht. Echter, uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser op 12 juni 2024 verklaarde dat hij op 9 juni 2024 Nederland was ingereisd en dat hij vergeten was asiel aan te vragen. De rechtbank oordeelt dat verweerder op basis van deze verklaringen terecht heeft aangenomen dat eiser niet direct asiel heeft aangevraagd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27723

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Turkse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 12 juni 2024 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 2 juli afgewezen als kennelijk ongegrond en daarbij aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij bericht van 23 augustus 2024 heeft verweerder medegedeeld dat eiser op 26 juli 2024 vrijwillig is vertrokken met behulp van International Organization for Migration (IOM).
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met vooraf bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. De gemachtigde van eiser heeft bij de afmelding voor de zitting op 2 september 2024 bericht nog contact met eiser te onderhouden en dat eiser heeft aangegeven zijn beroep “
met betrekking tot het inreisverbod, en daarmee samenhangend de kennelijke afdoening door verweerder, te willen handhaven”. Op basis van deze mededeling beperkt de rechtbank haar beoordeling tot het als
kennelijkafdoen van de asielaanvraag en het inreisverbod. De asielaanvraag is kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser niet direct na zijn inreis asiel heeft aangevraagd.
2. Eiser voert aan dat hij heeft verklaard dat hij op 12 juni 2024 Nederland is ingereisd. Vervolgens is hij opgehaald door zijn neef, die hem niet onmiddellijk naar het aanmeldcentrum kon brengen. Hij heeft die dag zijn neef vergezeld op zijn werk en heeft van zijn neef reservekleding gekregen. Diezelfde dag is hij aangehouden en heeft hij asiel aangevraagd. Verweerder had de asielaanvraag daarom niet kennelijk ongegrond mogen verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw [1] en er had aan eiser geen vertrektermijn mogen worden onthouden of een inreisverbod mogen worden opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op 13 juni 2024 blijkt dat eiser op 12 juni 2024 heeft verklaard dat hij drie dagen daarvoor Nederland is ingereisd, rond 9 juni 2024. [2] Verder heeft hij verklaard dat hij grondwerkzaamheden heeft verricht door kabels in de grond te leggen en dat hij onderweg was naar Den Haag toen hij werd aangehouden. [3] Verder heeft hij verklaard dat hij vergeten was asiel aan te vragen en dat hij eerst geld nodig had. [4] Gelet op deze verklaringen heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat eiser niet direct asiel heeft aangevraagd, nadat hij Nederland is ingereisd en is de asielaanvraag terecht kennelijk ongegrond verklaard. Als gevolg hiervan heeft verweerder een vertrektermijn mogen onthouden [5] en is terecht een inreisverbod opgelegd. [6] De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 september 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Proces-verbaal van gehoor, pagina 3.
3.Proces-verbaal van gehoor, pagina 4.
4.Proces-verbaal van gehoor, pagina 5.
5.Op grond van artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw.
6.Op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw.