In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 2005 en van Turkse nationaliteit, diende op 12 juni 2024 een asielaanvraag in. Deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie op 2 juli 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd opgelegd. Eiser heeft op 26 juli 2024 vrijwillig het land verlaten met hulp van de International Organization for Migration (IOM). Tijdens de zitting op 11 september 2024 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiser niet direct na zijn inreis asiel heeft aangevraagd. Eiser voerde aan dat hij op 12 juni 2024 Nederland is ingereisd en dat hij door zijn neef niet onmiddellijk naar het aanmeldcentrum kon worden gebracht. Echter, uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser op 12 juni 2024 verklaarde dat hij op 9 juni 2024 Nederland was ingereisd en dat hij vergeten was asiel aan te vragen. De rechtbank oordeelt dat verweerder op basis van deze verklaringen terecht heeft aangenomen dat eiser niet direct asiel heeft aangevraagd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.