ECLI:NL:RBDHA:2024:14950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
C/09/666982 / JE RK 24-985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De rechtbank oordeelt dat de verlenging noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, gezien de zorgen over hun veiligheid en de onduidelijkheid rondom eerder letsel bij [de minderjarige 2]. De ouders hebben verweer gevoerd tegen de verlenging, maar de rechtbank concludeert dat de zorgen over de thuissituatie nog niet zijn weggenomen. De ouders hebben aangegeven dat zij openstaan voor hulpverlening, maar de samenwerking met de gecertificeerde instelling verloopt moeizaam. De rechtbank heeft eerder al maatregelen getroffen en verwacht dat de ouders nu zonder voorwaarden meewerken aan de hulpverlening. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 25 juli 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 25 januari 2024. De zelfstandige verzoeken van de ouders zijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gecertificeerde instelling zich inzet voor een veilige situatie voor de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/666982 / JE RK 24-985
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
hierna samen te noemen de ouders
samenwonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen;
Eric en Lotte,
hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 11 juli 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengd tot 5 september 2024 alsmede voor dezelfde duur de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd. De behandeling voor het overige is aangehouden tot deze zitting. Ook is de behandeling van de zelfstandige verzoeken van de ouders aangehouden tot deze zitting.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van 11 juli 2024:
  • de briefrapportage van 14 augustus 2024 van de gecertificeerde instelling met in de bijlagen het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 26 juli 2024 als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek en een tijdlijn van de medische zorgen;
  • de brief van 26 augustus 2024 van de advocaat van de ouders met aanvullende producties;
  • het vonnis betreffende de moeder, ingediend door de advocaat van de ouders op 26 augustus 2024.
1.3.
Op 27 augustus 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
  • de advocaat van de ouders;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de pleegouders;
  • [naam 3] , de begeleider van de moeder, als toehoorder;
  • [naam 4] en [naam 5] namens Timon Pleegzorg, als toehoorders.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 11 juli 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Het verzoek wordt als volgt gemotiveerd. De kinderen hebben elke donderdag drie uur begeleide omgang met de ouders. Dit wordt begeleid door het Wilmahuis. Bij een fijne en voorspelbare omgang kunnen de ouders goed aansluiten bij de emotionele behoeften van de kinderen. Als er iets onverwachts gebeurt, neemt de spanning toe. [de minderjarige 1] lijkt ook spanning te ervaren tijdens en voorafgaand aan de omgang, en deze spanning lijkt vooral gerelateerd aan de moeder. De ouders zijn de afgelopen drie momenten ook erg gespannen geweest. Dit kwam waarschijnlijk door de stress en de strijd die zij ervaren met de gecertificeerde instelling. De ouders reageren hierdoor minder adequaat op de kinderen en [de minderjarige 1] reageert er heftig op. Inmiddels zijn deze zorgen geëvalueerd en zijn er afspraken gemaakt. De gecertificeerde instelling heeft toestemming gegeven om de omgang uit te breiden naar het bezoeken van de kinderboerderij en om contact met de familie in een rustig tempo op te bouwen.
De ouders komen naar gesprekken met de jeugdbescherming en hulpverlening. Ook geven ze toestemming om documenten te delen en in te zien. Wel ontkennen ze dat er sprake zou zijn geweest van een overbelaste thuissituatie en van kindermishandeling. Het strafrechtelijk onderzoek naar de mogelijke kindermishandeling loopt nog ten aanzien van de vader. De gesprekken hierover zijn beladen en de emoties van de ouders lopen dan hoog op. De ouders geven aan dat de signalen van trauma en hechting komen doordat de kinderen uit huis zijn geplaatst en de ouders maar eens per week zien. De ouders ontkennen enig eigen aandeel hierin en de gecertificeerde instelling kan daarom geen doelen opstellen om samen met de ouders aan te werken. Dit is echter noodzakelijk om te werken aan een veilige thuissituatie. De samenwerking met de ouders verloopt uiterst moeizaam. De ouders hebben geen vertrouwen in de werkwijze van de gecertificeerde instelling. De ouders versturen velen e-mails met een groot aantal vragen en de ouders delen vele zorgen die zij ervaren over de kinderen die niet worden gedeeld door andere betrokkenen.
Bij beschikking van 20 oktober 2023 heeft de gecertificeerde instelling opnieuw de opdracht gekregen om het perspectief te bepalen. De gecertificeerde instelling wil dit met behulp van drie organisaties doen. Het Wilmahuis zal de contactmomenten observeren en hierover rapporteren. Daarnaast is het NIKA traject gestart. NIKA is positief over de ouders en heeft aangegeven dat de ouders de hechtingsrelatie met de kinderen kunnen opbouwen. Tot slot wil de gecertificeerde instelling een perspectiefonderzoek laten uitvoeren. De gecertificeerde instelling wilde in eerste instantie een beoordelingsboog laten uitvoeren door Timon, maar daar waren de ouders het niet mee eens. Zij hebben geen vertrouwen in Timon. De ouders hebben wel aangegeven vertrouwen te hebben in de methode Signs of Safety en een traject bij Incrtl Zorg of Enver. De gecertificeerde instelling heeft die mogelijkheden allemaal uitgelopen. Enver heeft aangegeven geen beoordelingsboog te kunnen afnemen. Inctrl Zorg heeft geen ruimte om de zaak op te pakken. De gecertificeerde instelling heeft ook nog geïnformeerd bij Tien voor Toekomst, maar zij hebben ook om verschillende redenen niet de mogelijkheid om de zaak op te pakken. De gecertificeerde instelling is daarom teruggekomen op het afnemen van de beoordelingsboog van Timon. De ouders willen nog steeds niet meewerken met Timon.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders wordt verweer gevoerd tegen het verzochte. De ouders verzetten zich tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van langer dan drie maanden. De zorgen waren de onverklaarbare botbreuken bij [de minderjarige 2] met daarbij blauwe plekken en de zorgen over overbelasting. Een antwoord op hoe die breuken zijn ontstaan zal vermoedelijk nooit gekregen worden volgens de ouders. Het blijven inschattingen over de waarschijnlijkheid van hypotheses. Daarnaast speelt bij de kinderen H-EDS problematiek (zijnde een erfelijke aandoening, waarbij de bindweefsels ongewoon rekbaar en meegevend zijn) en de wetenschap daarover is nog in ontwikkeling. Verder zijn er voor overbelasting – als daar al sprake van was – andere oplossingen dan een uithuisplaatsing. De ouders hebben laten zien de volledige energie te hebben voor de kinderen en van hen te houden. Ze komen naar afspraken, de omgang en zijn open en transparant. Ook wordt steeds weer gezien dat de ouders over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikken en er wordt geen onveiligheid gezien door alle (eerder) betrokken instanties, zoals Agathos, Een Stap voor, het Wilmahuis en Enver.
De kinderen ontwikkelen zich goed, maar laten nog spanningen zien volgens de pleegouders. De primaire hechtingsrelatie lijkt inmiddels al te zijn met de pleegouders. De gecertificeerde instelling weigert de omgang uit te breiden ondanks de adviezen van het Wilmahuis en Enver. De ouder stellen dat er nu met de allerhoogste spoed gewerkt moet worden aan thuisplaatsing. De lange duur van de maatregelen is niet proportioneel en noodzakelijk.
De ouders hebben zelfstandige verzoeken gedaan. Gelet op de positieve verplichting van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de bepaling in artikel 1:262 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het belang van het kind, moet voorkomen worden dat er een situatie ontstaat waardoor het te laat is om de kinderen weer thuis te laten wonen, waarbij de rechtbank niet anders meer kan dan het perspectief verleggen. Passende hulpverlening moet dus nu worden ingezet. Dat is niet het afnemen van een beoordelingsboog, maar hulpverlening waardoor de ouders geholpen worden in hun opvoedingsvaardigheden door contacten uit te breiden via bijvoorbeeld Signs of Safety, videomonitoring of een gezinsopname. Dit verzoek is vorige jaar ook al gedaan. De rechtbank heeft toen aangegeven dat van de gecertificeerde instelling verwacht mag worden dat hulpverlening ingezet wordt om een thuisplaatsing te realiseren. De aanvaardbare termijn is nog niet overschreden en door de gecertificeerde instelling is weinig hulpverlening ingezet. De ouders verzoeken aan de gecertificeerde instelling een concrete opdracht te geven voor hulpverlening gericht op thuisplaatsing
De ouders verzoeken zelfstandig op grond van artikel 1:262b van het BW en artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
  • te bepalen dat de gecertificeerde instelling zo snel mogelijk hulpverlening gericht op thuisplaatsing inzet en de rechtbank hierover binnen drie maanden te informeren;
  • te bepalen dat de beoordelingsboog hiertoe niet geschikt is, maar wel geschikt zou kunnen zijn:
- een verklarende analyse door trainers / consultant van Signs of Safety;
- Signs of Safety inzet of een vergelijkbaar traject gericht op het onderzoeken van de mogelijkheden van thuisplaatsing/gezinshereniging;
- een gezinsopname bij bijvoorbeeld Yulius.
- inzet hulpverlening (opvoedondersteuning / onderzoek opvoedvaardigheden) vanuit Transparant te Leiden;
- uitbreiding omgang met begeleiding en camera monitoring via InCrtl Zorgnetwerk;
- uitbreiding omgang met inzet VUHP via Jeugdformaat;
- een onderzoek door PSY Business met onderzoeksvragen.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.3.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt nog steeds van zorgen over de kinderen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn twee jaar geleden onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun veiligheid. Bij [de minderjarige 2] was sprake van ernstig letsel waarbij het onduidelijk is hoe dit is gebeurd. Door onderzoekers is geconstateerd dat het waarschijnlijker is dat dit letsel non-accidenteel is dan dat het letsel accidenteel is. De mogelijkheden van een ziekte of aandoening, zoals door de ouders gesuggereerd, zijn daarbij niet waarschijnlijk geacht.
De rechtbank moet er dan ook nog steeds van uitgaan dat er sprake is van toegebracht letsel. Minst genomen is er grote onveiligheid voor de kinderen geweest, waarvoor de ouders hen niet hebben kunnen behoeden. Daarnaast is ook geconstateerd dat bij de ouders sprake was van een overbelaste thuissituatie, voorafgaand aan het vaststellen van het letsel bij [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] . In haar beschikking van 20 oktober 2023 is de rechtbank daar uitgebreid op ingegaan en daarnaar wordt ook nu verwezen.
De moeder is op 26 augustus 2024 vrijgesproken van het toebrengen van het letsel aan [de minderjarige 2] . De strafzaak tegen de vader loopt nog.
Inmiddels verblijven [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] al geruime tijd bij de pleegouders en uit de stukken blijkt dat zij zich daar goed ontwikkelen. De contactmomenten met de ouders verlopen doorgaans goed. Uit de verslagen van het Wilmahuis en het NIKA-traject blijkt dat er geen zorgen zijn over de mogelijkheden van de ouders om een goede hechtingsrelatie met de kinderen op te bouwen.
Ondanks deze positieve ontwikkeling, acht de rechtbank de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog noodzakelijk. De kinderen worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd doordat de zorgen over de thuissituatie bij de ouders nog niet zijn weggenomen. Het blijft nodig, ook na de inzet van het NIKA-traject en de begeleide omgang, om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders. Daarvoor moet hulpverlening te worden ingezet, maar dit stagneert.
De samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders verloopt moeizaam, ondanks dat de gecertificeerde instelling bij beschikking van 20 oktober 2023 is vervangen.
De rechtbank heeft dat gedaan om de ouders een kans te geven zich opnieuw open te stellen voor inhoudelijke gesprekken over de zorgen over de kinderen. Ter zitting van 6 oktober 2023 hebben de ouders aangegeven overal aan te willen meewerken en zich daarvoor open te stellen. Anders dan de ouders menen, ziet de rechtbank daarin echter nog wel ruimte voor verbetering. Een wezenlijk, open gesprek met de nieuwe gecertificeerde instelling is er nog niet van gekomen. Bij de ouders overheerst wantrouwen, zoals ook blijkt uit de aard en toonzetting van de mails die met de gecertificeerde instelling worden gevoerd. De opstelling van de ouders rond de kwestie van het geheime adres van de pleegouders, is daarbij illustratief. Terwijl de ouders het adres al weten, blijven zij tegenover de gecertificeerde instelling doen alsof dat niet zo is, waardoor daarover discussie moest worden gevoerd. Daarmee gaat kostbare tijd verloren. Het geeft ook aan dat de ouders – anders dan zij zelf lijken te denken – dus géén openheid van zaken geven terwijl de rechtbank hen daartoe in haar vorige beschikking uitdrukkelijk heeft opgeroepen.
Ter zitting hebben de ouders nu weer aangegeven overal aan te zullen meewerken. Die bereidheid hebben ze ook op de vorige zitting uitgesproken. Ook daarin lijken echter geen wezenlijke stappen door de ouders te zijn gezet. De focus van de ouders lijkt vooral te liggen bij wat er in het pleeggezin niet goed zou gaan en daarom vragen de ouders steeds om hulpverlening en toezicht in het pleeggezin. Kennelijk ervaren de ouders het als oneerlijk en onevenwichtig dat de focus op hen ligt. Zij miskennen daarbij echter dat de aanleiding voor het inzetten van de maatregelen is gelegen in hun eigen gezin. Het zou ook nu moeten gaan over het eigen gezin, willen [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] veilig weer bij hun ouders kunnen wonen. Dat de gecertificeerde instelling daarvoor een zorgvuldige en methodische afweging wil maken, acht de rechtbank alleszins voorstelbaar.
De ouders hebben tot dusver aangegeven niets te zien in de beoordelingsboog die de gecertificeerde instelling wil laten afnemen. Zij hebben aangegeven dat dit geen geschikt instrument is en stellen dat Timon bevooroordeeld is, omdat deze instantie de pleegouders begeleidt. Alternatieven die de ouders aandragen zijn onderzocht maar niet mogelijk gebleken. Ook hebben de ouders geen hulpvraag, omdat er geen wezenlijk gesprek tot stand kan komen over zorgen in de thuissituatie. Hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel met als resultaat dat de hulpverlening niet van de grond komt en er niet gewerkt kan worden aan uitbreiding van de contactmoment en thuisplaatsing. Daarbij komt dat de kinderen op dit moment nog zorgelijk signalen laten zien na de contactmomenten en de strafzaak tegen de vader nog loopt.
De ouders lijken vooral bezig te zijn met strijd tegen het door hen ervaren onrecht, in plaats van zich wezenlijk af te vragen met welke houding en opstelling zij zelf nu tegemoet kunnen komen aan het belang van de kinderen, die recht hebben op een veilige en stabiele opvoedingssituatie.
Dit alles maakt dat de rechtbank moet concluderen dat een thuisplaatsing nog niet aan de orde is.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen voor (het resterende deel van) de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW) en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor (het resterende deel van) de verzochte duur van zes maanden. Een kortere periode, zoals is verzocht door de ouders, is niet haalbaar gelet op de moeizame samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling.
Zelfstandige verzoeken
5.4.
Op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Ze beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen. Daarnaast benoemt de rechtbank op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv, in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.5.
De ouders hebben ten eerste verzocht te bepalen dat de gecertificeerde instelling zo snel mogelijk andere hulpverlening gericht op de thuisplaatsing inzet en de rechtbank hierover binnen drie maanden informeert. De rechtbank wijst dit verzoek af. Op dit moment loopt er nog een machtiging tot uithuisplaatsing. Ook in deze zaak is het algemene uitgangspunt dat moet worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de gecertificeerde instelling zich daarvoor niet inzet. Nergens blijkt uit dat de gecertificeerde instelling weigert om hulpverlening in te zetten te einde een thuisplaatsing te realiseren.
Daarnaast hebben de ouders verzocht te bepalen dat de beoordelingsboog niet geschikt is voor het thuisplaatsen van de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat ook dit verzoek dient te worden afgewezen. De rechtbank kan niet vaststellen dat de methodieken die de gecertificeerde instelling inzet, overigens in combinatie met het Wilmahuis en het NIKA traject, ongeschikt zijn. Dat de gecertificeerde instelling of Timon bevooroordeeld zouden zijn, is door de ouders wel gesteld maar niet onderbouwd. Daarbij komt dat de gecertificeerde instelling gemotiveerd heeft uitgelegd waarom er op dit moment geen alternatief is, zoals door de ouders voorgesteld. Onder die omstandigheden zal de rechtbank zich terughoudend moeten opstellen met het geven van aanwijzingen en opdrachten aan de gecertificeerde instelling ter invulling van de ondertoezichtstelling.
De rechtbank wijst ook het verzoek om een contra-expertise af. De ouders hebben niet onderbouwd dat de door de gecertificeerde instelling gehanteerde werkwijze niet professioneel of deskundig is. Een dergelijk onderzoek acht de rechtbank ook niet in het belang van de kinderen.
5.6.
Er moet echter wel beweging komen in deze impasse. De rechtbank is van oordeel dat de positieve verslagen over de omgang en de ouders nu al ruimte geven voor uitbreiding van de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen. Dit zal ook ten goede komen aan de inzet van de beoordelingsboog. De rechtbank verwacht daarom dat de omgang met de kinderen op korte termijn wezenlijk zal worden uitgebreid, en wel zodanig dat die ook gaat plaats vinden in de thuissituatie. Uiteraard zullen de ouders daarbij geobserveerd, begeleid en gesteund moeten worden. Van de ouders wordt daartegenover verwacht dat zij daaraan zonder het stellen van voorwaarden gaan meewerken, ook als dat inhoudt het meewerken aan het invullen van de beoordelingsboog. Alleen als er nu goed zicht komt op de uitgebreidere omgang, het gedrag van de ouders en de reacties van de kinderen kan een afgewogen mening worden gevormd over haalbaarheid van een eventuele thuisplaatsing.
Voorop staat dat de veiligheid van de kinderen gegarandeerd is en dat de ouders zonder mitsen en maren gaan meewerken met de gecertificeerde instelling.
Bij een volgende zitting zal dan beoordeeld kunnen worden hoe de uitbreiding van de omgang is verlopen, en welke beslissing alsdan tegemoetkomt aan het belang van de kinderen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tot 25 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 25 januari 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de zelfstandige verzoeken van de ouders af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.A. Keulen, mr. M.P. Meeuwisse en mr. W.G. de Boer, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. R. Muller als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.