In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld dat door de verzoeker is ingediend. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij zijn reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 14 juni 2019. Tevens werd er een terugkeerbesluit opgelegd, gericht op onmiddellijk vertrek naar Marokko, en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar.
De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er op het bezwaar was beslist. De minister gaf aan zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat, nu er geen verzet was van de verweerder, het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk gegrond was. Dit houdt in dat de verzoeker in Nederland mag blijven totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.
Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-. De voorzieningenrechter heeft deze uitspraak openbaar gemaakt en aangegeven dat er geen hoger beroep of verzet mogelijk is tegen deze uitspraak. De beslissing houdt in dat de verzoeker niet naar Marokko mag worden uitgezet tot de bekendmaking van de beschikking op bezwaar.