ECLI:NL:RBDHA:2024:14927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.6452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft verzoeker op 4 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 4 augustus 2023 is verzoeker toegelaten tot de nationale procedure. Na een periode van inactiviteit heeft verzoeker op 5 februari 2024 de minister in gebreke gesteld, waarna hij op 20 februari 2024 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De minister heeft op 27 februari 2024 de aanvraag ingewilligd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop de minister heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten tot een bedrag van € 437,50 te vergoeden.

De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Hoewel de minister tegemoetgekomen is aan het beroep van verzoeker, bestaat er op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in beginsel geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling van verzoeker prematuur is ingediend, maar erkent dat de minister zich bereid heeft verklaard de proceskostenvergoeding te betalen.

De rechtbank heeft de minister daarom veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 437,50, gebaseerd op de waarde van het beroepschrift en de wegingsfactor. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6452

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 4 november 2022 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verzoeker is op 4 augustus 2023 toegelaten tot de nationale procedure.
Op 5 februari 2024 heeft verzoeker de minister in gebreke gesteld waarna hij op 20 februari 2024 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Bij besluit van 27 februari 2024 heeft de minister de aanvraag van verzoeker ingewilligd.
Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De minister heeft hierop gereageerd. De minister is bereid de proceskosten voor het indienen van het beroep te vergoeden tot een bedrag van € 437,50.

Overwegingen

1. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dat is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de minister tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
5. Hoewel de minister tegemoetgekomen is aan het beroep van verzoeker, bestaat op grond van het Bpb in beginsel geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verzoeker heeft zijn asielaanvraag ingediend op 4 november 2022. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw vangt de termijn voor de behandeling van de asielaanvraag aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
6. Bij brief van 27 januari 2023 heeft Nederland de autoriteiten van Polen verzocht om verzoeker over te nemen op grond van de Dublinverordening. Sinds 3 februari 2023 staat de verantwoordelijkheid van Polen vast. De uiterste overdrachtstermijn is verstreken op 3 augustus 2023. De beslistermijn van de asielaanvraag van verzoeker is aangevangen op 4 augustus 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 5 februari 2024 prematuur is ingediend. Daar staat tegenover dat de rechtbank vaststelt dat de minister zich in het bericht van 21 maart 2024 bereid verklaard heeft de proceskostenvergoeding aan verzoeker te betalen. De rechtbank zal daarom de minister veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 875,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.