ECLI:NL:RBDHA:2024:1492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
23/3089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van een loongerelateerde WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die voorheen als sportbegeleider werkte, heeft zich op 23 maart 2020 ziekgemeld en ontving sindsdien een uitkering op grond van de Ziektewet. Na afloop van de wachttijd heeft hij op 26 juli 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. Het primaire besluit van 19 oktober 2022 kende hem een loongerelateerde WIA-uitkering toe, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 60,53%. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 16 maart 2023.

Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct is vastgesteld en dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn belicht. De rechtbank heeft de zaak op 21 december 2023 behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen medische onderbouwing is voor verdergaande beperkingen dan vastgesteld op 17 oktober 2022. Eiser kon geen nieuwe medische stukken overleggen ter ondersteuning van zijn standpunt, wat de rechtbank niet kon volgen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3089
uitspraak van de enkelvoudige kamer van uiterlijk 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Oldenhof),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,53%.
Bij besluit van 16 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Eiser werkte voorheen als sportbegeleider voor 35,86 uur per week. Hij heeft zich ziekgemeld op 23 maart 2020. Verweerder heeft hem per die datum een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Per einde wachttijd heeft eiser op 26 juli 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend per 17 oktober 2022 (datum in geding), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,53%. Eiser is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b.

Standpunten van partijen

2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij meent dat het percentage van arbeidsongeschiktheid niet correct (te laag) is vastgesteld. Hij meent volledig arbeidsongeschikt te zijn. Volgens eiser is de ernst van de psychische klachten die hij ondervindt, onvoldoende belicht. Zijn mentale mogelijkheden zijn zodanig beperkt, dat hij niet in staat kan worden geacht ander werk te verrichten. Ten aanzien van het persoonlijk functioneren wordt aangenomen dat eiser is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en dat hij productiepieken aan zou kunnen. Eiser kan vanwege zijn psychische klachten soms ‘wegvallen’ en heeft zijn hoofd er dan niet bij. Ook in een voorspelbare werksituatie kan hij dan niet goed functioneren. Als er dan zaken mislopen, raakt eiser psychisch verder in de knoop. Verder is eiser ook geheel niet in staat om de emotionele problemen van anderen te hanteren. Hij vindt het steeds lastiger worden om met anderen om te gaan.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit juist is genomen. De gronden die eiser aanvoert, zijn dezelfde gronden als die van het bezwaar. Daarom ziet verweerder geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder een besluit omtrent arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.1.
Op 27 september 2022 heeft de primaire verzekeringsarts over eiser gerapporteerd. De primaire verzekeringsarts heeft hiervoor dossierstudie verricht en eiser gezien op een fysiek spreekuur. Tijdens dit onderzoek is met name aandacht besteed aan de psychische klachten van eiser. Op 8 maart 2023 is eiser gehoord in aanwezigheid van de verzekeringsarts b&b. Dit heeft geresulteerd in het rapport van 9 maart 2023. Daarin heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de bezwaargronden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist te achten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ernst van de klachten van eiser op 17 oktober 2022 is onderschat. De verzekeringsarts b&b heeft de medische belastbaarheid van eiser in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd. Hij heeft voldoende gemotiveerd dat hij geen aanleiding ziet om het onderzoek van de primaire verzekeringsarts uit te breiden of de schatting te herzien. Hij heeft toegelicht dat de primaire verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de verminderde psychische belastbaarheid. De primaire verzekeringsarts heeft een uitgebreide anamnese afgenomen. Hierbij is voldoende aandacht besteed aan zijn psychische klachten, zijn dagbesteding en persoonlijk en sociaal functioneren. Activiteiten die beperkt zijn betreffen onder andere leidinggevende taken, conflicthantering, werken met veelvuldige deadlines, nachtdiensten, samenwerken, intensief emotioneel belastende contacten, klaarstaan voor emoties van anderen. Ook is hij aangewezen op een voorspelbare werksituatie. De primaire verzekeringsarts heeft verder een urenbeperking aangenomen op energetische gronden. Eiser heeft namelijk een onderliggende medische aandoening waardoor het plausibel is dat hij meer energie en tijd nodig heeft om de dag door te komen.
De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd dat het genoemde wegvallen/duizeligheid geen reden is om geen passend werk te kunnen verrichten. Er is daarbij geen medische correspondentie ingebracht waaruit volgt dat deze klacht is geobjectiveerd. Ook voelt eiser zich kennelijk nog in staat om korte stukjes auto te rijden. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen dringende reden om de FML aan te passen. De rechtbank acht de motivering van de verzekeringsarts b&b voldoende en duidelijk.
4.3.
De rechtbank overweegt dat in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet uitsluitend kan worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 17 oktober 2022.
4.4.
Ter zitting is verklaard dat eiser momenteel niet wordt behandeld voor zijn psychische klachten, omdat hij de kosten van de behandeling niet kan betalen. Volgens eiser kan hij om die reden geen medische stukken aanleveren ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank kan dit betoog van eiser niet volgen, omdat er in zijn geheel geen (nieuwe) medische stukken zijn ingebracht. Ook niet van bijvoorbeeld bezoek aan de huisarts, waaraan geen kosten zijn verbonden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.