ECLI:NL:RBDHA:2024:1492
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de afwijzing van een loongerelateerde WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die voorheen als sportbegeleider werkte, heeft zich op 23 maart 2020 ziekgemeld en ontving sindsdien een uitkering op grond van de Ziektewet. Na afloop van de wachttijd heeft hij op 26 juli 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. Het primaire besluit van 19 oktober 2022 kende hem een loongerelateerde WIA-uitkering toe, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 60,53%. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 16 maart 2023.
Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct is vastgesteld en dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn belicht. De rechtbank heeft de zaak op 21 december 2023 behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen medische onderbouwing is voor verdergaande beperkingen dan vastgesteld op 17 oktober 2022. Eiser kon geen nieuwe medische stukken overleggen ter ondersteuning van zijn standpunt, wat de rechtbank niet kon volgen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.