ECLI:NL:RBDHA:2024:14907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/09/669085 / KG ZA 24-621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot digitale re-integratieactiviteiten voor levenslanggestraften

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door [eiser], een levenslanggestraften, tegen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). Eiser vorderde toegang tot digitale re-integratieactiviteiten, waaronder het gebruik van een laptop en lessen in digitale vaardigheden, omdat hij vond dat de faciliteiten vanuit de penitentiaire inrichting (PI) waarin hij verblijft onvoldoende waren. De minister had eerder besloten om eiser toe te laten tot de re-integratiefase, maar eiser stelde dat de uitvoering hiervan tekortschiet. De Staat betwistte de vorderingen van eiser en stelde dat de directeur van de PI voldoende tegemoet was gekomen aan de re-integratiedoelen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eiser niet ontvankelijk waren, omdat de rechtsgang van de Penitentiaire beginselenwet openstond voor eiser. De voorzieningenrechter volgde de Staat in het verweer dat het beklag dat eiser had ingediend bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) eerst moest worden afgewacht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onrechtmatig handelen van de directeur van de PI was vastgesteld, aangezien eiser inmiddels toegang had tot een cursus Nederlands en gebruik kon maken van computers in het educatielokaal. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiser af en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de directeur van de PI in het faciliteren van re-integratieactiviteiten en de noodzaak voor gedetineerden om gebruik te maken van de beschikbare rechtsmiddelen voordat zij een kort geding aanspannen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/669085 / KG ZA 24-621
Vonnis in kort geding van 23 september 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.J. Serrarens te Beek,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘De Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 juli 2024 met 17 producties;
- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord met 9 producties;
- de op 16 en 19 augustus 2024 van de zijde van [eiser] ingediende aanvullende producties 18 tot en met 22;
- de op 20 augustus 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd en de zaak is aangehouden tot 7 september 2024;
- de brief van de Staat van 3 september 2024 met 2 bijlagen;
- de brief van de Staat van 6 september met nog een bijlage;
- de brief van [eiser] van 6 september 2024 met bijlagen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij arrest van 30 juli 2002 van het gerechtshof Den Bosch veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf; het daarop gevolgde cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen. Een verzoek om herziening is door de Hoge Raad op 17 april 2018 afgewezen. Een tweede herzieningsverzoek is in voorbereiding.
2.2.
[eiser] verblijft sinds 27 maart 1998 in detentie; voordien zat hij al in uitleveringsdetentie.
2.3.
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft de minister van rechtsbescherming [eiser] toegelaten tot de re-integratiefase ter herbeoordeling van de opgelegde levenslange gevangenisstraf. Dit gebeurde na een daartoe strekkend advies van 24 januari 2023 van het Adviescollege levenslanggestraften (verder: ACL). Het besluit vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“Ik besluit u toe te laten tot de re-integratiefase. Hierbij wordt u in beginsel de volgende re-integratieactiviteit aangeboden:
- Leren omgaan met de toegenomen digitalisering in de samenleving, zoals internet digitaal betalingsverkeer, en de daarbij behorende vaardigheden.
Vervolg
In het verlengde hiervan gaat u samen met uw casemanager een detentie- en re-integratieplan opstellen waarin concrete re-integratiedoelen worden opgenomen. Met DJI/CTP Veldzicht gaat u komen tot een concreet voorstel ten aanzien van uw vertrek bij eventuele invrijheidstelling en beëindiging van de tenuitvoerlegging door middel van gratie.”
2.4.
De advocaat van [eiser] heeft vervolgens herhaaldelijk verzocht een start te maken met de re-integratie activiteiten en daartoe ook concrete voorstellen gedaan.
2.5.
In februari 2024 is Nederlandse les aangeboden aan [eiser]. De les werd gegeven door een vrijwilligster.
2.6.
Bij brief van 8 april 2024 heeft de minister te kennen gegeven dat de re-integratieactiviteiten zich niet kunnen richten op een specifiek land, maar moeten zien op het in het algemeen wennen aan de (digitale) modernisering van een samenleving. Daarbij wordt gedacht aan het doen van boodschappen, reizen met het openbaar vervoer en het bezoeken van openbare locaties. De brief vermeldt voorts dat het proces van het veilig en verantwoord ter beschikking stellen van digitale middelen vanwege de status GVM hoog van de P.I. veel tijd in beslag heeft genomen en voor de P.I. niet direct duidelijk was welke mogelijkheden er zijn tot het veilig beschikbaar stellen van digitale middelen. De minister benadrukt in de brief dat er geen sprake is van enige instructie om [eiser] te beperken in zijn re-integratieactiviteiten. Hij vermeldt van de P.I. te hebben begrepen dat [eiser] inmiddels onderwijs volgt via de computer, dat hij Nederlands leert via privéles, leert omgaan met internet en de beschikking heeft over een beveiligde laptop op cel.
2.7.
Bij brief van 16 april 2024 heeft de advocaat van [eiser] de minister geantwoord dat zijn weergave van de feiten onjuist is. Er is slechts 1 uur Nederlandse les per week en iedere toegang tot lessen in digitalisering en omgaan met internet wordt verboden. Er is ook geen laptop op cel. Zij meent dat de GVM-status van de P.I. geen rol mag spelen bij de weigeringen en vraagt zich in haar brief af of er dan geen andere inrichtingen zijn waar de re-integratieactiviteiten wel kunnen worden gerealiseerd. Zij heeft tevens de vestigingsdirecteur van de P.I. gesommeerd op termijn van twee weken over te gaan tot het uitvoeren van de beslissing van 14 juli 2023.
2.8.
Op 7 mei 2024 is door [eiser] beklag ingesteld tegen de weigering van de directeur om uitvoering te geven aan de door de minister gegeven opdracht tot re-integratie activiteiten. Tevens is een schorsingsverzoek ingediend bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ). Dat laatste is door de voorzitter van de RSJ afgewezen. Het beklag zal waarschijnlijk niet voor het einde van dit jaar door de RSJ kunnen worden behandeld.
2.9.
Bij vervolgadvies van 3 april 2024 van het ACL heeft het ACL geadviseerd de toelating tot de re-integratiefase voort te zetten. Het ACL constateert dat een aanvang is gemaakt met het aanbieden van activiteiten die zijn gericht op het leren omgaan met digitalisering, maar dat de uitvoering hiervan moeizaam blijkt. Het ACL gaat niet over tot een striktere controle op de geadviseerde re-integratie activiteiten, zoals [eiser] had gevraagd. De tenuitvoerlegging berust bij DJI, zo staat in het advies vermeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad en na vermindering van eis:
  • de Staat te bevelen om hem in het bezit te stellen van een laptop/computer en USB-stick waarmee hij zich op cel en bij de afdeling Educatie kan bekwamen in het omgaan met digitale systemen;
  • de Staat te bevelen hem minstens een keer per week toegang te verlenen tot en te laten deelnemen aan lessen in digitale vaardigheden bij het RIC;
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] samengevat – het volgende aan. Al in juli 2023 heeft de minister besloten dat er re-integratie activiteiten moeten worden opgestart. Tot op heden is dat nog niet of nauwelijks gebeurd. De behandeling van het beklag daartegen duurt zo lang, dat nu in kort geding de noodzakelijke maatregelen moeten worden getroffen, in het belang van [eiser].
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van de Staat is, dat [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat de rechtsgang van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) voor hem open staat, namelijk de weg van beklag en beroep bij de RSJ. Zeker nu dat beklag ook al is ingediend moet de beslissing daarop worden afgewacht volgens de Staat. De voorzieningenrechter volgt de Staat daarin niet. Weliswaar is juist dat beklag de aangewezen weg is, maar de advocaat van [eiser] heeft onweersproken gesteld dat het beklag naar alle waarschijnlijkheid pas begin 2025 zal kunnen worden behandeld. Dat betekent dat [eiser] nog maanden zal moeten wachten op een beslissing. Hij heeft naar voorlopig oordeel dan ook voldoende belang bij een (voorlopige) beoordeling van zijn vorderingen in dit kort geding. De door hem ingestelde vorderingen zijn naar hun aard spoedeisend. [eiser] wil immers per omgaande starten met de re-integratie activiteiten. Dat is niet onbegrijpelijk nu de daartoe genomen beslissing al van juli 2023 dateert en hij volgens zijn zeggen dus al meer dan een jaar op passende re-integratie activiteiten wacht. Het enkele feit dat [eiser] al eerder een kort geding had kunnen starten maakt het oordeel over de ontvankelijkheid niet anders. Kennelijk heeft zijn advocaat eerst herhaaldelijk gepoogd in der minne, middels brieven/overleg, het gewenste resultaat te bereiken en/of gehoopt op een spoedige beslissing op het beklag, maar heeft zij zich uiteindelijk toch genoodzaakt gezien een kort geding te starten.
4.2.
Gebleken is dat na de zitting voor [eiser] een cursus Nederlands is aangeschaft. Daarmee kan hij dus aan de slag. Het geschil ziet nu enkel nog op de digitale toegang/vaardigheden. De voorzieningenrechter dient daarbij na te gaan of de handelwijze van de Staat (in dit geval feitelijk de directeur van de P.I.) jegens [eiser] op dit punt onrechtmatig is. Daarbij is uitgangspunt dat de beoordeling door de voorzieningenrechter een terughoudende is. Slechts indien de directeur in redelijkheid niet tot de genomen beslissingen heeft kunnen komen is er grond voor ingrijpen in kort geding.
4.3.
Blijkens het verslag betreffende de mogelijkheden voor het opdoen van digitale vaardigheden van 2 september 2024, dat door de Staat is overgelegd, kan [eiser] gebruik maken van de computers die in het educatielokaal staan. Deze computers hebben beperkt toegang tot internet, via landelijk door DJI goedgekeurde internetsites. [eiser] kan op werkdagen de hele dag van deze computers gebruik maken. Op deze computers bevinden zich ook andere programma’s waarmee hij digitale vaardigheden kan oefenen. Dat betreft standaardprogramma’s die voor alle gedetineerden beschikbaar zijn.
4.4.
De advocaat van [eiser] heeft in haar brief deze feiten niet betwist maar wil, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat [eiser] daarnaast gebruik kan maken van de cursus ‘Digisterker voor gedetineerden’. Die cursus biedt volgens haar goede mogelijkheden voor kennismaking met de online wereld. Zijdens de Staat is aangegeven dat ‘Digisterker’ tot op heden niet beschikbaar is in de P.I. Lelystad en dat momenteel wordt onderzocht wat de mogelijkheden daartoe zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met het binnen de P.I. geldende GVM-beleid en de huidige personeels/capaciteitsproblemen, aldus de Staat.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden voor een veroordeling zoals door [eiser] gevorderd geen plaats is. Het is primair aan de directeur van de P.I. om te beoordelen hoe hij uitvoering geeft aan de opdracht van de minister. Daarbij zal de directeur vanzelfsprekend de veiligheid binnen de P.I. betrekken. In het geval van [eiser] is naar voorlopig oordeel geen sprake van onrechtmatig handelen van de directeur. [eiser] kan weliswaar worden toegegeven dat het tot nu toe allemaal niet erg vlot is gegaan, maar daar is ook de discussie tussen partijen over een eventueel vertrek naar het buitenland deels debet aan geweest. Vast staat dat [eiser] nu aan de slag kan met zijn cursus Nederlands en dat hij zich daarnaast de basisbeginselen van het werken met een computer kan gaan eigen maken en kan gaan oefenen met het internet door (door DJI veilig bevonden) internetsites te bezoeken. Het enkele feit dat [eiser] dat slechts in het educatielokaal kan doen en geen computer of laptop met internet op zijn cel heeft acht de voorzieningenrechter niet onrechtmatig. [eiser] heeft immers niet gemotiveerd weersproken dat hij door de week ongelimiteerd toegang heeft tot het educatielokaal waar de computers staan, zodat hij zo vaak hij wil kan oefenen. Ook oefenen met een mobiele telefoon kan dan onder toezicht plaats vinden.
4.6.
Voor zover de bezwaren van [eiser] zich richten op een gebrek aan begeleiding bij het oefenen maakt dat het oordeel niet anders. Personeelsgebrek, daaronder begrepen een gebrek aan vrijwilligers, waardoor mogelijk niet steeds cursusbegeleiding voorhanden is, is voor [eiser] vervelend, maar kan evenmin leiden tot toewijzing van de vorderingen. Niet is gebleken dat de P.I. opzettelijk te weinig personeel inzet om [eiser] dwars te zitten. Wel kan van de P.I. worden gevergd te blijven zoeken naar voldoende gekwalificeerde begeleiders en zo nodig na te gaan of er wellicht geschikte medegedetineerden zijn die [eiser] behulpzaam zouden kunnen zijn.
4.7.
Het enkele feit dat [eiser] niet zonder meer toegang krijgt tot het RIC kan hem evenmin baten. Onweersproken heeft de Staat gesteld dat het RIC ondersteuning biedt op een van de vijf leefgebieden (wonen, inkomen, schulden, zorg en identiteitsbewijs), om de re-integratie soepeler te laten verlopen. Elke gedetineerde die een specifieke vraag heeft met het oog op een re-integratiedoel op een van deze leefgebieden waarvoor gebruik en begeleiding van het RIC nodig zijn, kan een verzoek daartoe doen. Dat geldt ook voor [eiser]. In dat kader is relevant dat ten behoeve van [eiser] inmiddels door het RIC een e-mailadres is aangemaakt voor zijn cursus Nederlands.
4.8.
De slotsom is dat de vorderingen niet slagen. Nu er door [eiser] een start kan worden gemaakt met het verwerven van digitale vaardigheden en daarnaast voor hem een cursus Nederlands voorhanden is, is er naar voorlopig oordeel (in ieder geval tot aan de behandeling van het beklag), door de directeur van de P.I. voldoende tegemoet gekomen aan de re-integratie-doelen. Indien [eiser] van oordeel blijft dat hij toch meer digitale mogelijkheden moet krijgen kan hij dat over enkele maanden aan de RSJ voorleggen, in het kader van de komende behandeling van het beklag.
4.9.
Omdat de aanschaf van de cursus Nederlands pas tot stand is gekomen na de zitting, op aangeven van de voorzieningenrechter, ziet zij daarin aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt. Partijen zijn elk immers feitelijk deels in het (on)gelijk gesteld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2024.
ddg