Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 25 april 2023, waarin zijn bezwaar tegen een nabetaling van zijn WIA-uitkering kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiser had in eerste instantie een nabetaling van € 154,71 bruto ontvangen over de periode van 21 november 2019 tot en met 30 september 2022. Eiser was het niet eens met dit bedrag en voerde aan dat hij recht had op een hogere nabetaling, waarbij hij stelde dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden en dat de bedragen in de berekening exclusief vakantiegeld waren.
De rechtbank heeft het procesverloop en de standpunten van beide partijen beoordeeld. Eiser erkende dat de bedragen die door verweerder waren genoemd klopten, maar betoogde dat de nabetaling te laag was. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser recht had op de nabetaling van € 154,71 bruto. Hoewel er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, waarbij ten onrechte werd vermeld dat het bedrag inclusief vakantiegeld was, was eiser niet in zijn belangen geschaad omdat het correcte bedrag was uitbetaald. De rechtbank besloot het beroep ongegrond te verklaren, maar veroordeelde verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 434,50.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte motivering in bestuursrechtelijke besluiten, maar ook dat een motiveringsgebrek niet altijd leidt tot vernietiging van het besluit als de belangen van de betrokken partij niet zijn geschaad. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.