ECLI:NL:RBDHA:2024:14897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
23/3031 en 23/5487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van jaarlijkse rapportages vergunninghouders onder de Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van Stichting Animal Rights tegen de afwijzing van haar aanvragen om documenten openbaar te maken, ingediend op 29 april 2021 en 1 augustus 2022. De rechtbank stelt vast dat er een overlap is tussen de informatie die aan verweerder moet worden verstrekt in het kader van een aanvraag om een projectvergunning en die moet worden verstrekt in het kader van de jaarlijkse rapportages. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de richtlijnconforme uitleg die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft in eerdere uitspraken ook moet worden toegepast op verzoeken om openbaarmaking van de jaarlijkse rapportages. De rechtbank oordeelt dat het niet in de rede ligt dat informatie die in het kader van de aanvraag om een projectvergunning niet openbaar mag worden gemaakt, alsnog openbaar zou worden gemaakt via een jaarlijkse rapportage die te herleiden is tot een specifieke vergunninghouder. Verweerder heeft de openbaarmaking van de jaarlijkse rapportages op goede gronden geweigerd, door zwaarder gewicht toe te kennen aan het belang van beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage, zoals genoemd in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/3031 en SGR 23/5487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaken tussen

Stichting Animal Rights, uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. den Boer),
en

de minister Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. G.O. Hoeksma).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel: Stichting Biomedical Primate Research Centre (BPRC) uit Rijswijk (gemachtigde: mr. K. van Lessen Kloeke) en R.C. Hartelust B.V. (Hartelust) uit Tilburg (gemachtigde: F.Th.M. Peters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen van 29 april 2021 en 1 augustus 2022 om documenten openbaar te maken.
1.1.
In de procedure met zaaknummer SGR 23/3031 heeft verweerder de aanvragen van 29 april 2021 afgewezen, bij besluit van 31 maart 2022. Met het in die procedure bestreden besluit van 17 maart 2023 op de bezwaren van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
In de procedure met zaaknummer SGR 23/5487 heeft verweerder de aanvraag van 1 augustus 2022 afgewezen, bij besluit van 10 november 2022. Met het in die procedure bestreden besluit van 7 juli 2023 op de bezwaren van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2024 gezamenlijk op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld door
S.F. Hartland, en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
Het onderzoek op zitting is geschorst omdat de derde-partijen per abuis niet in de gelegenheid waren gesteld om aan de beroepsprocedure(s) deel te nemen. Na daartoe alsnog in de gelegenheid te zijn gesteld hebben de derde-partijen een schriftelijke reactie ingediend op de beroepen. Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op de reacties van de derde-partijen.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nieuwe zitting niet nodig vindt. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?

2. Eiseres heeft gevraagd om openbaarmaking van registratieformulieren die vergunninghouders BPRC en Hartelust over de jaren 2016 tot en met 2020 bij verweerder hebben aangeleverd op grond van artikel 8, derde lid, en bijlage 7 van de Dierproevenregeling 2014. Verweerder heeft openbaarmaking van de registratieformulieren geweigerd. In het bestreden besluit van 17 maart 2023 heeft verweerder deze weigering gebaseerd op de weigeringsgronden van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c (bedrijfs- en fabricagegegevens), artikel 5.1, vijfde lid (onevenredige benadeling) en op de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder e (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) van de Wet open overheid (Woo).
2.1.
In het verweerschrift in de procedure met zaaknummer SGR 23/3031 heeft verweerder de grondslag van het bestreden besluit van 17 maart 2023 gewijzigd. De weigeringsgronden van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 5.1, vijfde lid, worden vervangen door de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder h (beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage) van de Woo. De weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo blijft gehandhaafd.
2.2.
Bij het in procedure met zaaknummer SGR 23/5487 bestreden besluit van
7 juli 2023 is verweerder gebleven bij de afwijzing van de aanvraag om het registratieformulier van Hartelust over het jaar 2021 openbaar te maken. Aan dit besluit legt verweerder de weigeringsgronden van artikel 5.1, tweede lid, onder h en van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo ten grondslag.
2.3.
Onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 december 2022 [1] , stelt verweerder zich op het standpunt dat een richtlijnconforme uitleg van de Woo meebrengt dat de gevraagde informatie moet worden geweigerd. Uit de Dierproevenrichtlijn [2] volgt dat anonimiteit van de vergunninghouders in het belang van hun veiligheid worden gegarandeerd, aldus verweerder.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Volgens eiseres is de gevraagde informatie ten onrechte geweigerd. De door verweerder aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 28 december 2022 en de daarin gegeven richtlijnconforme uitleg zijn niet van toepassing op de in deze zaken gevraagde informatie. In de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017 [3] , die betrekking had op jaarlijks te verstrekken gegevens, is al geoordeeld dat artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn alleen betrekking heeft op de niet-technische samenvatting (NTS) die bij de aanvraag om een projectvergunning moet worden overgelegd. De weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, kan daarom geen stand houden op grond van een verwijzing naar artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn. De weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, is ten onrechte ingeroepen, omdat bedrijfsgegevens daardoor niet worden beschermd. Omdat de gevraagde informatie betrekking heeft op milieu-informatie over emissies, zijn de door verweerder ingeroepen weigeringsgronden van de Woo in het geheel niet van toepassing zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. De Woo is dus van toepassing als met ingang van 1 mei 2022 wordt beslist op Wob-verzoeken. Gelet op de datum van het bestreden besluit in de procedure met zaaknummer 23/3031 oordeelt de rechtbank in beide zaken met toepassing van de Woo.
4.1.
In de uitspraken van 28 december 2022 heeft de Afdeling geoordeeld dat toepassing van de Wob op documenten uit een projectvergunningsdossier niet mag leiden tot een situatie waarin het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn niet wordt gewaarborgd. Toepassing van de Wob – inmiddels de Woo – mag dus niet leiden tot een verplichting om alsnog gegevens openbaar te maken die volgens de NTS anoniem moeten blijven of die ertoe kunnen leiden dat de NTS is te herleiden tot de vergunninghouder of zijn personeel. In dit geval hebben de verzoeken betrekking op één met naam genoemde houder van een projectvergunning voor het mogen verrichten van dierproeven en één met naam genoemde houder van een instellingsvergunning voor het mogen afleveren van proefdieren.
4.2.
De rechtbank begrijpt de uitspraken van de Afdeling van 28 december 2022 zo dat de uit artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn voorvloeiende beperking van openbaarheid niet is beperkt tot documenten van het projectvergunningsdossier die ten grondslag liggen aan de niet-technische samenvatting (NTS). Zo heeft de uitspraak van zaaknummer ECLI:NL:RVS:2022:3980 mede betrekking op documenten die gaan over welzijnsrapporten en eventuele communicatie met de Instantie voor Dierenwelzijn. Die documenten kunnen naar hun aard betrekking hebben op informatie die beschikbaar komt tijdens het uitvoeren van dierproeven en daarmee na verlening van een projectvergunning en na het opstellen van de NTS. Het betoog van eiseres dat verweerder de gevraagde informatie niet had mogen weigeren omdat het verzoek geen betrekking heeft op openbaarmaking van de NTS of de achterliggende projectvergunning, slaagt daarom niet.
4.3.
Verder stelt de rechtbank aan de hand van de Dierproevenregeling 2014 en de in de bijlage daarbij opgenomen formulieren vast dat sprake is van een overlap tussen de informatie die aan verweerder moet worden verstrekt in het kader van een aanvraag om een projectvergunning [4] en die moet worden verstrekt in het kader van de jaarlijkse rapportages. [5] Daarbij gaat het bijvoorbeeld om gegevens over de vergunninghouder en over bij dierproeven betrokken dieren per vergunninghouder. Vanwege deze overlap volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de richtlijnconforme uitleg die de Afdeling geeft in de uitspraken van 28 december 2022 ook moet worden toegepast op verzoeken om openbaarmaking van de jaarlijkse rapportages. Dat is ondanks het gegeven dat niet artikel 43, maar artikel 54 van de Dierproevenrichtlijn de grondslag is van de jaarlijkse rapportages. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank niet in de rede dat informatie die in het kader van de aanvraag om een projectvergunning en het opstellen van de NTS niet openbaar mag worden gemaakt om de anonimiteit van de vergunninghouder te waarborgen, alsnog openbaar zou moeten worden gemaakt via een jaarlijkse rapportage die is te herleiden tot een specifieke vergunninghouder. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunt om aan te nemen dat het in de richtlijn veronderstelde risico voor de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en eigendommen niet of in mindere mate aan de orde is bij openbaarmaking van gegevens die na vergunningverlening (en het opstellen van de NTS) met verweerder moeten worden gedeeld. Openbaarmaking van die gegevens zou daarom afbreuk kunnen doen aan de goede werking van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn.
4.4.
Belanghebbende Hartelust is anders dan belanghebbende BPRC geen gebruiker, maar een leverancier in de zin van de Dierproevenrichtlijn. Wel geldt ook voor belanghebbende Hartelust dat zij net als een gebruiker moet beschikken over een op grond van de Dierproevenrichtlijn verplichte vergunning. Net als bij een gebruiker moet een leverancier jaarlijks de in bijlage 7 bij de regeling genoemde gegevens over het voorafgaande kalenderjaar aan verweerder verstrekken. Zoals hiervoor onder 4.2. overwogen, is sprake van een overlap tussen de gegevens die in het kader van een projectvergunning en de jaarlijkse rapportage aan verweerder moeten worden verstrekt. Gelet op deze overlap en omdat uit de achtergrond van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn volgt dat anonimiteit van de vergunninghouder moet worden gewaarborgd om redenen van veiligheid, is de rechtbank van oordeel dat artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo ook richtlijnconform kan worden uitgelegd bij een verzoek om informatie dat betrekking heeft op de jaarlijkse rapportage van een leverancier als bedoeld in de Dierproevenrichtlijn. De rechtbank volgt verweerder dus in het standpunt dat het in de Dierproevenrichtlijn veronderstelde veiligheidsrisico ook geldt voor een leverancier en dat diens anonimiteit net als die van een gebruiker moet worden gewaarborgd.
4.5.
Dat, zoals eiseres naar voren heeft gebracht, al publiekelijk bekend is dat belanghebbende BPRC dierproeven met apen verricht en dat belanghebbende Hartelust proefdieren verhandelt, doet aan het voorgaande niet af. De informatie waarvan eiseres openbaarmaking vraagt is niet gelijk te stellen met de geaggregeerde informatie die beschikbaar is via “Zo Doende” en ook niet met al dan niet door de betrokken vergunninghouders zelf gedeelde informatie over hun activiteiten die in openbare bronnen beschikbaar is. Verder geeft de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheid dat verweerder bij besluit van 28 april 2023 wel op proefdieren betrekking hebbende informatie openbaar heeft gemaakt over belanghebbende Hartelust geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een onjuiste afweging heeft gemaakt in de nu voorliggende besluiten.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder openbaarmaking van de gevraagde jaarlijkse rapportages van BPRC en Hartelust op goede gronden heeft geweigerd, door op basis van een richtlijnconforme uitleg zwaarder gewicht toe te kennen aan het in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo genoemde belang van beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage. De vraag of de rapportages betrekking hebben op milieu-informatie (over emissies) kan gelet hierop in het midden blijven. De tegen het inroepen van de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder e (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) gerichte beroepsgrond kan buiten bespreking blijven.
4.7.
Omdat verweerder de grondslag van de weigering van de gevraagde informatie in de procedure met zaaknummer SGR 23/3031 heeft gewijzigd en het bestreden besluit van 17 maart 2023 daarmee (deels) van een andere motivering is voorzien, is sprake van een gebrek aan dat besluit. Dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiseres niet door het gebrek is benadeeld. [6] De gewijzigde grondslag van het besluit van 17 maart 2023 is besproken op zitting en ook daarna – in het kader van de reacties van de derde-belanghebbenden – heeft eiseres haar standpunt hierover kunnen geven.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb is er aanleiding te bepalen dat verweerder in de procedure met zaaknummer SGR 23/3031 het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- en de proceskosten vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor deelname aan de zitting en 0,5 punt voor gebruikmaking van de gelegenheid te repliceren, met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2022:3980 (onder 9.3 en 9.4) en ECLI:NL:RVS:2022:3973 (onder 10.3 en 10.4).
2.Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB 2010,
3.ECLI:NL:RVS:2017:680 (onder 13.2).
4.Op grond van artikel 3 en bijlagen 2, 3 en 4, van de Dierproevenregeling 2014.
5.Op grond van artikel 8, derde lid, en bijlage 7 van de Dierproevenregeling 2014.
6.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2949 (onder 8.2).