ECLI:NL:RBDHA:2024:14876
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat Oostenrijk in strijd handelt met de opvangrichtlijn en dat hij geen recht meer had op opvang. De rechtbank oordeelt echter dat op basis van de Opvangrichtlijn lidstaten de opvang kunnen intrekken of beperken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Oostenrijk onrechtmatig handelde of dat hij geen mogelijkheid had om te klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat er geen individuele omstandigheden zijn die de minister zouden verplichten de aanvraag aan zich te trekken.
De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, en is op 2 augustus 2024 openbaar gemaakt.