ECLI:NL:RBDHA:2024:1486
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiseres, van Syrische nationaliteit, heeft haar aanvraag ingediend na een eerdere asielaanvraag in Duitsland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van het asielverzoek. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overdracht aan Denemarken een reëel risico op schending van haar rechten met zich meebrengt.
Eiseres stelt dat Duitsland verantwoordelijk is voor haar asielverzoek en dat de verlenging van de overdrachtstermijn onterecht is. Ze voert aan dat ze niet met onbekende bestemming is vertrokken en dat ze vreest voor eerwraak en slechte opvangfaciliteiten in Denemarken. De rechtbank wijst erop dat Denemarken de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek heeft aanvaard en dat eiseres niet heeft aangetoond dat er systeemfouten zijn in de Deense asielprocedure.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze beslissing.