ECLI:NL:RBDHA:2024:14856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL24.28167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 12 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland heeft een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn medische situatie niet kan worden overgedragen aan Duitsland, maar de rechtbank stelt vast dat hij zijn medische klachten niet heeft onderbouwd met documenten en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland onvoldoende medische behandeling zal krijgen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28167
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van verweerder is daar verschenen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser voert aan dat hij wegens zijn medische situatie niet kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser heeft verklaard dat hij meer therapie behoeft, dan die hem in Duitsland wordt geboden. Eiser verwijst hiervoor naar het AIDA-rapport 2022, update 2023, waaruit blijkt dat er geen garantie bestaat dat vreemdelingen therapie kunnen krijgen. Mochten ze dit wel krijgen dan is dit vaak, vanwege lange reisafstanden, niet effectief. Volgens eiser blijkt hieruit dat sprake is van een structurele tekortkoming in het asielsysteem van Duitsland en dat het geen zin heeft om daarover te klagen bij Duitse autoriteiten, omdat deze situatie al enkele jaren onveranderd voortduurt.
6. De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van Duitsland een bestendige lijn bestaat dat er uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, welke nog steeds door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt bevestigd. Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat de asiel- en/of opvangprocedure in Duitsland systeemfouten bevat, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. In het bestreden besluit heeft de minister terecht opgemerkt dat eiser zijn medische klachten niet heeft onderbouwd met medische documenten. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland niet terecht kan voor de behandeling van zijn medische problemen. Hij heeft therapie gehad en niet onderbouwd dat hij in Duitsland onvoldoende medische behandeling heeft gekregen of zal krijgen of dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.