3.3.2.Bewezenverklaring feiten 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4
De rechtbank acht feiten 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4 wettig en overtuigend bewezen en heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Bewijsoverwegingen over de identificatie van de verdachten
Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] :
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af:
- verdachte [medeverdachte 1] is de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] ) en [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2] );
- verdachte [medeverdachte 1] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 2] ’.
De rechtbank baseert deze conclusie op de volgende, in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden.
Voor wat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 2]
Verdachte [medeverdachte 1] heeft het telefoonnummer [telefoonnummer 2] opgegeven toen hij aangifte van een ongeval deed op 16 juni 2017.
De gebruiker van [telefoonnummer 2] straalt het meest de twee zendmasten aan die (allebei) het gebied bestrijken waarin de woning van verdachte [medeverdachte 1] zich bevindt.
In afgeluisterde telefoongesprekken wordt de stem van verdachte [medeverdachte 1] herkend en noemde de gebruiker van [telefoonnummer 2] zichzelf [bijnaam 5] .
De gebruiker van [telefoonnummer 2] had regelmatig contact met [naam 3] , de reïntegratieconsulent Top600 bij de gemeente Amsterdam van verdachte [medeverdachte 1] . Op de dag en het moment dat de gebruiker van [telefoonnummer 2] door [naam 3] werd gebeld met het oog op een afspraak bij de gemeente die dag, is gezien dat verdachte [medeverdachte 1] al telefonerend zijn woning uitliep. Via een telefoontap werd gehoord dat hij toezegde er over 10 minuten te zijn. Ook werd gezien dat verdachte [medeverdachte 1] een Volkswagen instapte en wegreed.
De gebruiker van [telefoonnummer 2] zegt op 27 juni 2017 (tegen voornoemde [naam 3] ) dat hij een nieuw paspoort heeft aangevraagd omdat zijn oude paspoort is verlopen. Verdachte [medeverdachte 1] heeft een paspoort dat ingaat op 27 juni 2017 en zijn oude paspoort (dat is verlopen op 7 mei 2017) vervangt.
De gebruiker van [telefoonnummer 2] heeft contact met verdachte [medeverdachte 2] , verdachte [verdachte] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 3] . Deze personen zijn allemaal bekenden van verdachte [medeverdachte 1] . Verdachte [medeverdachte 1] is ook vanaf 2016 in verschillende samenstellingen met verdachte [medeverdachte 2] , verdachte [verdachte] en [naam 4] door de politie gecontroleerd.
Ten aanzien van ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 2] ’ in combinatie met telefoonnummer [telefoonnummer 2]
Op 28 augustus 2017 noemt de gebruiker van [telefoonnummer 2] zichzelf ‘ [bijnaam 1] ’. In de bij verdachte [verdachte] aangetroffen telefoon is het telefoonnummer [telefoonnummer 2] opgenomen als contact ‘ [bijnaam 1] ’. In een politieverhoor heeft verdachte [medeverdachte 1] verklaard dat het zou kunnen dat hij ‘ [bijnaam 1] ’ wordt genoemd.
Voor wat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 1]
De telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] straalt het meest de twee zendmasten aan die (allebei) het gebied bestrijken waarin de woning van verdachte [medeverdachte 1] zich bevindt.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] wordt in gebruik genomen op 18 april 2017. Dit is eveneens de dag waarop verdachte [medeverdachte 1] in vrijheid wordt gesteld na twee weken detentie.
Het gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] loopt door tot 27 april 2017. Op 28 april 2017 wordt het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik genomen.
De gebruiker van [telefoonnummer 1] heeft contact met verdachte [medeverdachte 2] , verdachte [verdachte] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 3] . Dit zijn dezelfde personen als de contacten van telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
In PGP-berichten, die worden toegeschreven aan verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] , wordt ‘ [bijnaam 1] ’ genoemd als één van de aanwezigen. De gebruiker van [telefoonnummer 1] is op dat moment in de omgeving van verdachte [medeverdachte 2] en/of verdachte [verdachte] .
Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 2] :
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af:
- verdachte [medeverdachte 2] is de eigenaar en gebruiker van een groene Skoda Fabia met kenteken [kenteken 4] ;
- verdachte [medeverdachte 2] is de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ) en [telefoonnummer 4] (hierna [telefoonnummer 4] );
- verdachte [medeverdachte 2] is de gebruiker van [gebruikersnaam 1] (hierna: [gebruikersnaam 1] ) en [gebruikersnaam 2] (hierna: [gebruikersnaam 2] ).
De rechtbank baseert deze conclusie op de volgende, in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden.
Voor wat betreft de Skoda Fabia
Deze auto stond in de ten laste gelegde periode op naam van verdachte [medeverdachte 2] en is begin juni 2017 gesloopt.
Voor wat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 4]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] is op 28 april 2017 in gebruik genomen en tot en met 4 juni 2017 actief geweest.
Telefoonnummer [telefoonnummer 4] heeft verdachte [medeverdachte 2] ingevuld op een huurcontract voor een auto, zo bleek op 6 juni 2017.
Met telefoonnummer [telefoonnummer 4] is op 19 mei 2017 een melding gedaan van een verdachte situatie bij de woning van mevrouw [naam 5] . Verdachte [medeverdachte 2] is die dag als bestuurder van de Skoda Fabia in de buurt van die woning gecontroleerd, waarbij hij aangaf door zijn nicht in paniek te zijn gebeld en dat hij op zoek was naar de jongens die door zijn nicht waren omschreven.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 4] heeft veelvuldig contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van verdachte [medeverdachte 1] , gedurende de periode 30 april 2017 tot en met 3 juni 2017.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 4] heeft regelmatig contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] ( [telefoonnummer 5] ) van verdachte [verdachte] , gedurende de periode 2 mei 2017 tot en met 28 mei 2017.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 4] heeft regelmatig contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] ( [telefoonnummer 6] ) dat wordt toegeschreven aan [naam 4] , gedurende de periode 29 april 2017 tot en met 1 juni 2017.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 4] heeft regelmatig contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 7] ( [telefoonnummer 7] ) dat wordt toegeschreven aan [naam 5] , gedurende de periode 30 april 2017 tot en met 10 mei 2017 en 17 tot en met 19 mei 2017.
Deze personen zijn allemaal bekenden van verdachte [medeverdachte 2] . Verdachte [medeverdachte 2] is ook vanaf 2016 in verschillende samenstellingen met verdachte [medeverdachte 1] , verdachte [verdachte] en [naam 4] door de politie gecontroleerd.
De telefoon met nummer [telefoonnummer 4] straalt het meest de drie zendmasten aan die (alle drie) het gebied bestrijken waarin de woning van verdachte [medeverdachte 2] zich bevindt.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] is één dag voordat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] niet meer in gebruik was, actief geworden.
Voor wat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 3]
In een (ander) lopend onderzoek wordt het nummer [telefoonnummer 3] aan verdachte [medeverdachte 2] toegeschreven.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is op 9 december 2016 in gebruik genomen en tot en met 29 april 2017 actief geweest.
De telefoon met nummer [telefoonnummer 3] straalt het meest de drie zendmasten aan die (alle drie) het gebied bestrijken waarin de woning van verdachte [medeverdachte 2] zich bevindt.
In afgeluisterde telefoongesprekken wordt de stem van verdachte [medeverdachte 2] herkend.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 3] heeft veelvuldig contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] dat wordt toegeschreven aan [naam 4] , in de periode van 9 december 2016 tot en met 29 april 2017.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 3] heeft veelvuldig contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 7] dat wordt toegeschreven aan [naam 5] in de periode van 3 januari 2017 tot en met 28 april 2017.
De auto van verdachte [medeverdachte 2] en de gebruiker van [telefoonnummer 3] bevinden zich op 25 april 2017 allebei te Zoetermeer binnen het (beperkte) bereik van de zendmast die de locaties van de dubbele liquidatie en het aantreffen van de VW Golf bestrijkt.
Voor wat betreft [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] (in combinatie met [telefoonnummer 3] )
De gebruiker van [gebruikersnaam 1] zegt op 22 april 2017 in Alkmaar te zijn met ‘ [bijnaam 1] ’ waar ‘ [bijnaam 1] gaat balle’. De gebruiker van [telefoonnummer 3] is op dat moment in Alkmaar. De gebruiker van [telefoonnummer 1] (het nummer dat wordt toegeschreven aan verdachte [medeverdachte 1] /‘ [bijnaam 1] ’) is op dat moment ook in Alkmaar. Beide gebruikers bevinden zich in/bij het prostitutiegebied van Alkmaar.
De gebruiker van [gebruikersnaam 1] schrijft op 18 april 2017 om 20.14 uur aan [gebruikersnaam 3] (het PGP-account dat wordt toegeschreven aan verdachte [verdachte] ) dat hij in Utrecht is en dat hij hen bij Ikea ziet. De gebruikers van [telefoonnummer 1] (verdachte [medeverdachte 1] ) en [telefoonnummer 8] (verdachte [verdachte] ) bevinden zich zo’n twintig minuten later bij Ikea (volgens zendmastgegevens). De gebruiker van [telefoonnummer 3] bevindt zich hier dan (nog) niet. De gebruiker van [telefoonnummer 1] belt vervolgens met de gebruiker van [telefoonnummer 3] .
De gebruiker van [gebruikersnaam 1] zegt op 19 april 2017 in de middag tegen het account dat wordt toegeschreven aan verdachte [verdachte] dat ze naar Utrecht moeten om een auto om 21.00 uur af te geven. De gebruiker van [gebruikersnaam 1] zegt dat zijn gesprekspartner alvast moet bellen met ‘ [bijnaam 3] ’. Vervolgens belt de gebruiker van [telefoonnummer 8] (toegeschreven aan verdachte [verdachte] ) met [telefoonnummer 9] (toegeschreven aan ‘ [bijnaam 3] ’, [naam 7] ). De datum voor het afgeven van de auto wordt uitgesteld, maar ze gaan (aldus gebruiker [gebruikersnaam 1] ) wel naar Utrecht om de auto te voorzien van platen en een spafles met spuitdop en een aansteker. Om 20.41 uur belt de gebruiker van [telefoonnummer 8] (toegeschreven aan verdachte [verdachte] ) naar ‘ [bijnaam 3] ’. De gebruiker van [telefoonnummer 8] is dan in Utrecht. Om 21.34 uur ontvangt de gebruiker van [telefoonnummer 3] een sms. De gebruiker van [telefoonnummer 3] is dan in Utrecht.
Op 26 april 2017 heeft [gebruikersnaam 1] contact met het account toegeschreven aan verdachte [verdachte] . Het contact gaat over het ophalen van geld en het regelen van een nieuwe telefoon in de buurt van Febo. De telefoon van gebruiker [telefoonnummer 8] (toegeschreven aan verdachte [verdachte] ) straalt een zendmast in de buurt van een Febo aan, terwijl [gebruikersnaam 1] zegt thuis te zijn. Een paar uur later (om 1:52:06 uur) komt een verzoek van [gebruikersnaam 2] binnen bij het account dat wordt toegeschreven aan verdachte [verdachte] om als nieuw Sky-contact te worden toegevoegd.
Op 1 mei 2017 stuurt [gebruikersnaam 2] naar een account dat wordt toegeschreven aan verdachte [verdachte] dat hij naar Rotterdam wil gaan omdat iemand daar hennep wil bekijken. Verdachte [verdachte] kan niet, maar de gebruiker van de [gebruikersnaam 2] kan wel iets komen ophalen, hetgeen de gebruiker van [gebruikersnaam 2] bevestigt te komen doen. De telefoonnummers toegeschreven aan verdachte [verdachte] ( [telefoonnummer 8] ) en verdachte [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 4] ) stralen enkele minuten daarna beide de zendmast aan die de woning van verdachte [verdachte] bestrijkt.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] :
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af:
- verdachte [verdachte] is de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 8] (hierna: [telefoonnummer 8] ) en [telefoonnummer 5] (hierna: [telefoonnummer 5] );
- verdachte [verdachte] is de gebruiker van [gebruikersnaam 3] .
De rechtbank baseert deze conclusie op de volgende, in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook in aanmerking heeft genomen dat de verdachte [verdachte] tijdens meerdere verhoren bij de politie is geconfronteerd met aanwijzingen dat hij de gebruiker van genoemde telefoonnummers en genoemd Sky-adres zou zijn, maar dat hij zich (voornamelijk) op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Voor wat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 5]
Verdachte [verdachte] heeft dit telefoonnummer op 20 en 21 mei 2017 aan de politie doorgegeven als nummer waarop hij te bereiken is.
De gebruiker van dit telefoonnummer heeft tussen 28 april 2017 en 14 juni 2017 veelvuldig telefonisch contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van verdachte [medeverdachte 1] .
De gebruiker van dit telefoonnummer heeft tussen 2 en 28 mei 2017 veelvuldig telefonisch contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] van verdachte [medeverdachte 2] .
Gelet op het vorenstaande is aannemelijk dat het nummer [telefoonnummer 5] in ieder geval sinds 28 april 2017 feitelijk bij verdachte [verdachte] in gebruik was.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] werd kort voordat het gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 8] werd gestaakt, in gebruik genomen.
Voor wat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 8]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 8] is van 9 maart 2017 tot en met 4 mei 2017 in gebruik geweest, met dien verstande dat er na 30 april 2017, afgezien van twee inkomende sms-berichten op 1 mei 2017 en één inkomend sms-bericht op 4 mei 2017, geen contacten meer tot stand zijn gekomen. Het nummer [telefoonnummer 5] is dus kort na het staken van het gebruik van dit telefoonnummer door verdachte [verdachte] in gebruik genomen.
De gebruiker van dit telefoonnummer heeft gedurende de periode 19 maart 2017 tot en met 28 april 2017 regelmatig contact gehad met het nummer [telefoonnummer 3] dat aan verdachte [medeverdachte 2] wordt toegeschreven.
De gebruiker van dit telefoonnummer heeft gedurende de periode 18 april 2017 tot en met 26 april 2017 regelmatig contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] dat aan verdachte [medeverdachte 1] wordt toegeschreven.
De gebruiker van dit telefoonnummer heeft gedurende de periode 9 april 2017 tot en met 1 mei 2017 regelmatig contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] dat aan [naam 4] wordt toegeschreven.
De gebruiker van dit telefoonnummer heeft gedurende de periode 15 maart 2017 tot en met 23 april 2017 regelmatig contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 7] in gebruik bij [naam 5] .
Deze personen zijn allemaal bekenden van verdachte [verdachte] . Verdachte [verdachte] is ook vanaf 2016 in verschillende samenstellingen met verdachte [medeverdachte 1] , verdachte [medeverdachte 2] en [naam 4] door de politie gecontroleerd.
Onder de contacten die de gebruiker van dit telefoonnummer heeft, zijn er vier met de achternaam [achternaam] .
De telefoon met het nummer [telefoonnummer 8] straalt het meest de twee zendmasten aan die (allebei) het gebied bestrijken waarin de woning van verdachte [verdachte] zich bevindt.
Voor wat betreft [gebruikersnaam 3] (in combinatie met [telefoonnummer 8] )
Op 18 april 2017 bevinden de telefoon met nummer [telefoonnummer 8] en de gebruiker van [gebruikersnaam 3] (blijkens de berichten) zich allebei bij Ikea in Utrecht in verband met een afspraak met verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] .
De bewegingen van de telefoon met nummer [telefoonnummer 8] (blijkens zendmastgegevens) komen overeen met die van de gebruiker van [gebruikersnaam 3] (blijkens de berichten):
- op 19 april 2017 in verband met een afspraak met [naam 7] in Utrecht;
- op 21 april 2017 in verband met een bezoek aan [naam 5] in Utrecht;
- op 26 april 20217 in verband met de aanschaf van een nieuwe telefoon (voor verdachte [medeverdachte 2] ) in Amsterdam.
Op 24 april 2017 stuurt [gebruikersnaam 3] aan [gebruikersnaam 1] (dat aan verdachte [medeverdachte 2] wordt toegeschreven): ‘Okeokee g5 sleutels kan [bijnaam 4] doen dt is geen stress’ en ‘Die sleutel heb jij dus heb die code nodig man om aan [bijnaam 4] te geven’. In een telefoon (iPhone 5S) van verdachte [verdachte] die in zijn slaapkamer in beslag werd genomen, werd het contact [bijnaam 4] aangetroffen met telefoonnummer [telefoonnummer 10] . Dit telefoonnummer werd ook aangetroffen op een post-it velletje in de VW Golf en bleek te behoren bij [naam 8] , een persoon met veel antecedenten ter zake van diefstallen van auto’s die werden gebruikt bij overvallen en/of ramkraken. Het sms-verkeer tussen [telefoonnummer 8] en [naam 8] past naadloos in het PGP-berichtenverkeer tussen [gebruikersnaam 3] en [gebruikersnaam 1] (dat aan verdachte [medeverdachte 2] wordt toegeschreven).
Uit de berichten op 24 april 2017 van [gebruikersnaam 3] aan [gebruikersnaam 1] (dat aan verdachte [medeverdachte 2] wordt toegeschreven) valt onder meer op te maken dat [gebruikersnaam 3] voor zijn vader moet werken en brieven moet doen. Uit het basis integrale bevraging systeem van de politie blijkt dat verdachte [verdachte] meerdere malen is gecontroleerd en heeft aangegeven voor Post NL te werken, namelijk op 28 september 2014, 8 oktober 2014 en 24 november 2016.
Uit berichten van 20 april 2017 van [gebruikersnaam 3] valt op te maken dat de gebruiker een Polo heeft. Uit de gegevens van de Dienst Wegverkeer bleek verdachte [verdachte] een Volkswagen Polo, kleur grijs en voorzien van het kenteken [kenteken 5] op zijn naam te hebben staan in de periode van 7 november 2016 t/m 30 november 2017.
Bewijsoverweging feit 1 primair (diefstal Volkswagen Golf)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de nacht van 23 op 24 april 2017 een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] , toebehorende aan [naam 1] , is gestolen in Amsterdam. Deze diefstal vond plaats op de parkeerplaats bij [adres] . Vanaf 3.00 uur die nacht straalden de telefoons van verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] op meerdere momenten de zendmasten aan die het Voordek in het bereik hebben. Uit de (kort) hierop volgende PGP-berichten tussen verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] en de zendmastgegevens blijkt dat de verdachten vanaf dat moment de beschikking hadden over de genoemde Volkswagen Golf. Ook blijkt uit één van deze PGP-berichten dat de Volkswagen Golf is gestolen met behulp van een knipsleutel (valse sleutel) die verdachte [verdachte] had gemaakt en die verdachte [medeverdachte 1] nadien in zijn bezit hield. Verdachte [verdachte] stond in contact met [naam 8] (ofwel ‘ [bijnaam 4] ’) om een echte sleutel te laten maken.
Gelet hierop zal de rechtbank de laste gelegde diefstal in vereniging met behulp van een valse sleutel bewezen verklaren.
Bewijsoverweging feit 2 (opzetheling BMW en kentekenplaten)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode van 9 april 2017 tot en met 15 april 2017 een BMW met kenteken [kenteken 6] , toebehorende aan [naam 2] , is gestolen in Amsterdam.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat in de periode van 17 tot en met 18 december 2016 Belgische kentekenplaten [kenteken 3] , toebehorende aan [naam 9] , zijn gestolen in Utrecht.
Uit PGP-berichten van verdachte [medeverdachte 2] en kentekenregistraties, volgt dat verdachte [medeverdachte 1] op 24 april 2017 samen met verdachte [medeverdachte 2] naar Utrecht is gegaan. In Utrecht heeft verdachte [medeverdachte 1] gestolen Belgische kentekenplaten ( [kenteken 3] ) van [naam 7] meegekregen om op de hiervoor genoemde Volkswagen Golf te bevestigen. Ook is verdachte [medeverdachte 1] samen met [naam 7] naar een garagebox gegaan waar de genoemde gestolen BMW, type 545i, zwart van kleur, oorspronkelijk voorzien van kenteken [kenteken 6] (maar nu voorzien van het valse kenteken [kenteken 2] ), stond geparkeerd die verdachte [medeverdachte 1] vervolgens die dag samen met verdachte [medeverdachte 2] naar Zoetermeer heeft gereden.
Uit de PGP-berichten tussen verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] op 24 april 2017 blijkt dat het eigenlijk de bedoeling was dat verdachte [verdachte] met verdachte [medeverdachte 2] mee zou gaan om de BMW in Utrecht op te halen en in Zoetermeer af te leveren. Omdat verdachte [verdachte] moest werken is uiteindelijk niet hij, maar verdachte [medeverdachte 1] meegegaan. Toen echter bleek dat de sleutel van de garagebox in Utrecht waar de BMW in stond niet beschikbaar was, regelde verdachte [verdachte] met [naam 10] dat die sleutel alsnog in Hilversum kon worden opgehaald. Ook blijkt uit de PGP-berichten dat verdachte [verdachte] de plek waar de Belgische kentekenplaten voor de Volkswagen Golf zouden moeten liggen aan verdachte [medeverdachte 2] doorgaf. Uit al het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte [verdachte] de BMW met valse kentekenplaten en de Belgische kentekenplaten tezamen en in vereniging met verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [medeverdachte 1] voorhanden had.
Gelet hierop zal de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van opzetheling van de genoemde BMW en de twee sets valse/gestolen kentekenplaten bewezen verklaren.
Nu het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte [verdachte] betrokken was bij de diefstal van de BMW en de Belgische kentekenplaten, en de Volkswagen Golf in de vroege ochtend van 24 april 2017 is gestolen, zal de rechtbank de pleegperiode van dit feit (en feit 4) beperken tot 24 april 2017 tot en met 25 april 2017.
Bewijsoverweging feit 3 subsidiair (medeplichtigheid brandstichting BMW)
Uit de bewijsmiddelen, met name de PGP-berichten tussen verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] en de kentekenregistraties, blijkt dat verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] , op 24 april 2017, nadat zij de genoemde BMW hadden opgehaald, naar Zoetermeer zijn gereden. Zij reden kort achter elkaar, de Skoda Fabia voorop en drie seconden daarachter de BMW (voorzien van valse kentekenplaten [kenteken 2] ), zo blijkt uit kentekenregistraties op zowel de A12 als bij het binnenrijden van Zoetermeer. Nog voor de BMW is geparkeerd vraagt verdachte [verdachte] aan verdachte [medeverdachte 2] of hij wel het flesje en de aansteker heeft meegenomen. Zeventien minuten later, nog voordat verdachte [medeverdachte 2] Zoetermeer weer verlaat, antwoordt verdachte [medeverdachte 2] daarop bevestigend. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte [medeverdachte 2] een flesje met brandbare vloeistof en een aansteker had meegenomen om achter te laten in de BMW ter voorbereiding van het in brand steken van de BMW, en dat verdachte [verdachte] wist dat dit moest gebeuren en met het oog daarop bij verdachte [medeverdachte 2] heeft geverifieerd of hij dit ook daadwerkelijk had gedaan. Dit alles duidt op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] . Nadat de BMW in Zoetermeer is achtergelaten, rijden verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [medeverdachte 1] met de Skoda Fabia weer naar Amsterdam. Op 25 april 2017 kwam bij de politie de melding binnen dat de BMW, geparkeerd op de Curaçao in Zoetermeer, in brand staat. Technisch onderzoek wees uit dat het interieur van de BMW in ernstige mate is aangetast door de brand.
Gelet hierop zal de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van medeplichtigheid aan opzettelijke brandstichting (met gemeen gevaar voor goederen) bewezen verklaren.
Bewijsoverweging feit 4 (voorbereiding brandstichting Volkswagen Golf)
In de avond van 24 april 2017, nadat de BMW naar Zoetermeer was gebracht, begon de voorbereiding om de Volkswagen Golf te prepareren met valse Belgische kentekenplaten en te voorzien van voldoende benzine in de tank, een flesje met brandbare vloeistof en een aansteker, zo blijkt uit PGP-berichten tussen verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] . Om 20.43 uur stuurt verdachte [medeverdachte 2] een bericht aan verdachte [verdachte] waarin hij hem vraagt om een flesje met spuit en een aansteker mee te nemen voor de Volkswagen Golf. Om 22.05 uur laat verdachte [verdachte] aan verdachte [medeverdachte 2] weten: ‘Zeg je moet nog tanken en platen doen’. Om 23:22 schrijft verdachte [medeverdachte 2] aan verdachte [verdachte] op de vraag hoe lang het nog duurt: ‘We gaan ff eten komen we’. Op 25 april 2017 om 00.03 belt verdachte [medeverdachte 2] gedurende 8 seconden naar verdachte [verdachte] . Zijn telefoon straalt op dat moment een zendmast aan die de aanrijroute naar het woonadres van verdachte [verdachte] bestrijkt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Volkswagen Golf geëscorteerd door de Skoda Fabia naar Zoetermeer is gebracht in de (vroege) ochtend van 25 april 2017. De telefoons van verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] maakten die nacht tussen 5.15 en 5.23 gebruik van zendmasten die hetzelfde gebied bestrijken als waarin de Skoda Fabia zich blijkens kentekenregistraties verplaatste. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] (en een onbekend gebleven derde) samen naar Zoetermeer zijn gereden.
Uit kentekenregistraties blijkt dat de Skoda Fabia van verdachte [medeverdachte 2] en de Volkswagen Golf rond 7.30 uur Zoetermeer zijn binnengereden. De telefoon van verdachte [medeverdachte 2] straalde om 8.09 uur de zendmast vlakbij McDonalds in Zoetermeer aan. De Skoda Fabia van verdachte [medeverdachte 2] is aldaar ook op camerabeelden vastgelegd. Om 8.41 uur is de Skoda Fabia Zoetermeer uitgereden, richting Amsterdam, terwijl de Volkswagen Golf achterbleef in Zoetermeer. Verdachte [medeverdachte 2] schreef in een PGP-bericht aan [naam 4] , nadat in het nieuws bekend was geworden dat er een schietpartij in Zoetermeer had plaatsgevonden, dat hij die ochtend vroeg in Zoetermeer was geweest om de Volkswagen Golf te brengen, maar dat ‘ze’ de Golf niet gestart kregen. Verdachte [medeverdachte 2] schreef dat hij zag dat de binnenkant van de BMW ‘goed uitgebrand’ was. Dat gold niet voor de Volkswagen.
Gelet op alle hiervoor genoemde, uit de bewijsmiddelen blijkende, omstandigheden, zal de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van voorbereiden van brandstichting (met gemeen gevaar voor goederen) bewezen verklaren.