ECLI:NL:RBDHA:2024:14844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL 24.30771 NL 24.30772 NL 24.30773 Nl24.30774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag van Iraanse eisers op grond van afvalligheid en bekering tot het christendom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee Iraanse eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt de verzoeken om voorlopige voorzieningen en de beroepen tegen de afwijzing van de aanvragen, die als kennelijk ongegrond zijn bestempeld. De eisers, die beiden van Iraanse nationaliteit zijn, hebben aangevoerd dat zij vanwege hun bekering tot het christendom en hun afvalligheid van de islam vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de zitting op 5 september 2024 gehouden, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk in de Farsi-taal.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvragen door de minister niet op goede gronden is gebeurd. De rechtbank stelt vast dat de identiteit van de eisers inmiddels is aangetoond, en dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van de eisers over hun bekering en de risico's die zij lopen bij terugkeer naar Iran. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn en vernietigt deze. De rechtbank draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 2.625,-. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat de beroepen gegrond zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.30771 (beroep)
NL24.30772 (voorlopige voorziening)
NL24.30773 (beroep)
NL24.30774 (voorlopige voorziening)
[V-Nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum 1] 1988, van Iraanse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum 2] , van Iraanse nationaliteit, eiseres/verzoekster, hierna: eiseres
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) de beroepen tegen de afwijzing van de asielaanvragen van eisers en hun verzoeken om een voorlopige voorziening.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 2 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening op
5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en M. Ghaolani als tolk in de taal Farsi.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of verweerder de asielaanvragen van eisers op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eisers stellen op 1 juli 2024 vertrokken te zijn uit Iran en op [medio] juli 2024 te zijn aangekomen in Nederland. Eisers hebben vervolgens op dezelfde datum asiel aangevraagd in Nederland.
Asielrelaas
5.1.
Eiser heeft het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiser stelt sinds tien jaar afvallig te zijn. Eiser is in contact gekomen met twee christenen en is na een bezoek aan een huiskerk bekeerd tot het christendom. Vanwege zijn aanwezigheid bij een huiskerk wordt hij gezocht door de Iraanse autoriteiten. De Iraanse autoriteiten zijn bij eiser thuis geweest en in zijn café om hem op te pakken. Eiser vreest bij terugkeer voor de Iraanse autoriteiten. Zij zullen hem de doodstraf opleggen.
5.2.
Eiseres heeft het volgende aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd. Zij stelt Iran te hebben verlaten, omdat zij werd gezocht door de Iraanse veiligheidsdienst. Zij vermoedt dat haar naam en de naam van haar man zijn genoemd door mensen die zijn opgepakt bij een inval in een huiskerk. Eiseres is sinds haar negentiende jaar afgekeerd van de islam. Zij is toen een tijdje zonder religie geweest. Het afgelopen jaar kwamen eiseres en haar man in aanraking met het christendom. Zij voelt zich in haar hart momenteel een christen. Zij kan niet terugkeren naar Iran, omdat zij zich van de Islam heeft afgekeerd en omdat zij nu christen is.
Besluitvorming
6.1.
Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen naar aanleiding van huiskerkbezoek.
6.2.
Verweerder acht de identiteit van eisers niet geloofwaardig. Eisers hebben hun identiteit niet aangetoond met documenten en hebben onvoldoende inspanningen geleverd om documenten te overhandigen of te verkrijgen. Daarnaast hebben eisers daarvoor geen goede reden gegeven en eisers hebben gebruik gemaakt van meerdere valse reisdocumenten. Dit tast de geloofwaardigheid van eisers in grote lijnen aan. Verweerder acht de nationaliteit en herkomst van eisers wel geloofwaardig. De gestelde problemen naar aanleiding van het huiskerkbezoek zijn volgens verweerder ongeloofwaardig. Eisers hebben weinig activiteiten verricht waaruit blijkt dat sprake is van een daadwerkelijke bekering. Ook hebben eisers geen kennis van het christendom. De verklaringen van eisers over de problemen na het bezoeken van een huiskerk zijn niet samenhangend en niet aannemelijk. Zij weten niet door wie zij worden gezocht en weten ook niet waarom zij worden gezocht. Het is verder niet aannemelijk dat eisers vanwege hun, door verweerder geloofwaardig bevonden, afvalligheid problemen zullen ondervinden die te herleiden zijn tot de vervolgingsgronden in het Vluchtelingenverdrag [1] . Eisers hebben aangegeven dat zij in de toekomst op dezelfde wijze als voorheen willen omgaan met hun afvalligheid en bovendien is er in de korte tijd dat eisers buiten Iran verblijven geen verandering opgetreden in de manier waarop eisers hun afvalligheid uiten. Verweerder heeft daarom de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vw [2] . Ook heeft verweerder bepaald dat eisers een terugkeerbesluit krijgen waarbij zij onmiddellijk moeten vertrekken en heeft verweerder een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Over de identiteit van eisers
7.1.
Eisers hebben in beroep verschillende identificerende documenten overgelegd. Het Bureau Documenten heeft hierover een positief oordeel gegeven. Hierdoor is de identiteit van eisers niet langer een geschilpunt. Verweerder heeft op de zitting echter het standpunt ingenomen dat eisers nog wel kan worden tegengeworpen dat zij tijdens hun reis gebruik hebben gemaakt van drie verschillende valse paspoorten en dat zij hun originele paspoort vrijwillig hebben afgegeven aan de reisagent. Deze gedragingen tasten volgens verweerder de geloofwaardigheid van eisers in het algemeen aan.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat, gelijk eisers hebben gesteld, verweerder dit niet zonder nadere onderbouwing aan eisers heeft kunnen tegenwerpen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers bij aankomst in Nederland gelijk open kaart hebben gespeeld. Zij hebben direct aangegeven dat zij gebruik hebben gemaakt van valse paspoorten. [3] Ook hebben zij aangegeven dat de reisagent had aangegeven dat zij de paspoorten zo nodig terug zouden krijgen. [4] Dit is echter niet gebeurd. Daar komt bij dat eisers in beroep identificerende documenten hebben overgelegd waarover het Bureau Documenten een positief advies heeft gegeven. De rechtbank ziet niet in waarom dit in de geloofwaardigheid van eisers alsnog een rol kan spelen.
7.3.
De rechtbank heeft op de zitting geconstateerd dat verweerder naast de voornoemde tegenwerping ook in het kader van de geloofwaardigheid van het asielrelaas nogmaals van belang heeft geacht dat eisers gebruik hebben gemaakt van valse documenten en dat zij deze vrijwillig hebben afgestaan. Op de zitting heeft verweerder deze tegenwerping laten vallen, omdat het anders twee keer in het nadeel van eisers zou worden meegewogen. Deze tegenwerping speelt bij de verdere beoordeling van het beroep van eisers dus geen rol meer.
Over de bekering tot het christendom
8.1.
Eisers stellen zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op hun stelling dat sprake is van een passieve bekering, terwijl dit in de zienswijze al is aangevoerd. Eisers verwijzen daarbij naar verweerders Werkinstructie WI 2022/3 alwaar staat vermeld dat een passieve bekering, of de aanzet tot de bekering, vaak plaats vindt in een korte tijdspanne en een hoog emotioneel effect heeft.
8.2.
De rechtbank citeert in dit kader de relevante passages uit het nader gehoor van eiser [5] :
“Ik bedoel hiermee, hoe de bovenstaande punten ervoor hebben gezorgd dat u zich een christen ging voelen?
Toen wij terugkwamen van de huiskerk, sprak ik mijn met mijn vrouw. Onze gevoelens waren hetzelfde en wij waren blij met deze ervaring. Wij dachten dat dit een goede religie is voor ons. Het gaf ons rust als de mogelijkheid om samen te bidden. Ik voelde me vrij en kreeg het gevoel dat ik kan vliegen.
Waarom zou u een geloof volgen waar u niks van weet?
Ik kreeg een fijn gevoel van de huiskerk.
U ging alleen maar bidden, wat was dat fijne gevoel dat u had?
Het gevoel heb ik nooit gehad en nooit ervaren. Ik heb in de Islam alleen geweld gezien en oorlog. Dit was niet hetzelfde. Mensen zaten daar in vrede naast elkaar te bidden.”
8.3.
De rechtbank citeert in dit kader ook de relevante passages uit het nader gehoor van eiseres [6] :
“Weet u nog wel hoe u zich tijdens en na de dienst voelde? Wat maakte veel indruk op u?
Ik was heel erg emotioneel geworden door de dienst. Ik heb zelfs gehuild. Het was een fijn gevoel. Het was iets nieuws maar wel positief. Over het algemeen voel ik mij veiliger als ik samen met mijn man dingen doe zoals ergens naartoe gaan. Bidden, wat dan ook. Ik voel mij dan veiliger en fijner als ik samen met mijn man ben.
En hebben u en uw man nog gesproken over de dienst nadat jullie deze hadden bijgewoond?
Ja. We hadden een goed gevoel en ik zei: “Hadden we maar dit soort mensen en bijeenkomsten eerder meegemaakt.
Zijn jullie nu wel christen?
In onze harten wel.
Sinds wanneer?
De eerste keer dat we naar die huiskerk gingen was het een begin. Net als mij afvalligheid waar ik triggermomenten had. Ik moest het nog onderzoeken. Door een aantal gebeurtenissen heb ik niet de tijd en kans gehad om dat te doen totdat we hier naartoe kwamen. Boven zagen we moslims en christenen die aan het bidden waren. Bij de manier waarop christenen hierboven bidden kregen we een warm gevoel. We wilden daar wel bij horen.”
8.4.
Uit de aangehaalde passages maakt de rechtbank op dat eisers hun gevoelens bij de door hun gestelde passieve bekering tot het christendom hebben beschreven. De wijze waarop verweerder in de voornemens en de bestreden besluiten deze emoties heeft beoordeeld – te weten dat bij eiser niet is gebleken van een diepgewortelde overtuiging en dat de gevoelens bij eiseres niet voortkomen uit het kerkbezoek maar uit het samenzijn met haar man – , geeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van een beoordeling van de gestelde passieve bekering. Het standpunt van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat de verklaringen van eisers over hun gevoelens niet tot een andere beoordeling leidt, kan – gelet op de geciteerde passages – naar het oordeel van de rechtbank evenmin zonder nadere onderbouwing stand houden. Daar komt bij dat verweerder in de bestreden besluiten op geen enkele manier is ingegaan op de stelling van eisers in hun zienswijzen dat sprake is van een passieve bekering. De bestreden besluiten zijn daarom op voornoemde punten onvoldoende gemotiveerd. De beroepen slagen en de bestreden besluiten komen reeds daarom in aanmerking voor vernietiging.
Over de kennis van het christendom
9. Verweerder heeft aan eisers tegengeworpen dat hun verklaringen over kennis van het christendom ontoereikend is geweest om van een bekering te spreken. De rechtbank is met eisers van oordeel dat verweerder bij deze tegenwerping onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eisers kort na het huiskerkbezoek Iran hebben verlaten en dat zij sindsdien op de vlucht zijn geweest waardoor zij zich nog niet zo lang hebben kunnen verdiepen in het christendom. Dit levert een zorgvuldigheidsgebrek op.
Over de activiteiten in relatie tot het christendom
10.1.
Verweerder heeft aan eisers tegengeworpen dat zij vrijwel geen activiteiten hebben verricht in het kader van het christendom. Daarom is niet gebleken van een oprechte bekering. Eisers hebben namelijk vrijwel geen invulling gegeven aan hun gestelde nieuwe geloof, aldus verweerder.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat hij in Iran begonnen was met het lezen van het oude testament. Eiseres heeft verklaard dat zij een film heeft gekeken over Jezus en dat zij heeft gezocht op internet naar informatie over het christendom. Eisers hebben beiden in Iran gebeden en met vrienden gesproken die christen waren. Ook hebben zij beiden een huiskerk bezocht. Eisers hebben dus wel degelijk verschillende activiteiten verricht in Iran in relatie tot het christendom. Zonder nadere onderbouwing wordt niet ingezien dat deze activiteiten ontoereikend zijn. Daar komt bij dat eisers in Nederland inmiddels ook activiteiten hebben verricht. Zo hebben zij ter zitting aangegeven gekozen te hebben voor het protestantisme, gaan zij naar kerkdiensten en bidden zij. Zij hebben op de zitting ook verklaard dat zij een Iraniër hebben ontmoet die voorganger is in de kerk en diensten in het Farsi houdt. Ook op dit punt zijn de bestreden besluiten ondeugdelijk gemotiveerd.
Over de verklaringen in het aanmeldgehoor ten opzichte van het nader gehoor
11.1.
Verweerder werpt aan eiser tegen dat eiser in het aanmeldgehoor heeft aangegeven dat hij nog niet is bekeerd, terwijl hij in het nader gehoor zegt dat hij is bekeerd en christen is. Deze wisselende verklaring weegt verweerder in het nadeel van eiser mee, nu het de kern van zijn asielrelaas raakt en hij hierover niet samenhangend heeft verklaard.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze tegenwerping eveneens geen stand kan houden. Verweerder had in het nader gehoor eiser met deze wisselende verklaring moeten confronteren en moeten doorvragen. Eiser verklaart in het nader gehoor duidelijk dat hij is bekeerd en dat hij christen is. Duidelijk is ook dat sprake is van een begin van een kennistocht en dat eiser Jezus in zijn hart voelt. Dit heeft ook met een passieve bekering te maken. Als hierover bij verweerder onduidelijkheid bestond, had hij daarover nadere vragen moeten stellen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Daarom heeft verweerder deze tegenwerping niet zo mogen gebruiken.
Over de problemen naar aanleiding van het huiskerkbezoek
12.1.
Verweerder heeft het huiskerkbezoek geloofwaardig geacht. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat ook de inval in de huiskerk geloofwaardig is. Verweerder acht echter de problemen naar aanleiding van het huiskerkbezoek niet geloofwaardig. In dit kader heeft verweerder aan eisers tegengeworpen dat zij niet weten door wie zij worden gezocht en waarom zij worden gezocht.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij deze tegenwerping onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eisers concrete verklaringen hebben afgelegd over door wie zij worden gezocht. Zo verklaart eiser dat eisers zich moesten melden bij de inlichtingendienst van Gilan. Eiseres verklaart dat eisers zich moesten melden bij het kantoor in Rasht. Op de zitting is duidelijk geworden dat Rasht de hoofdstad is van Gilan. Eisers hebben dus wel degelijk concreet aangegeven door wie zij worden gezocht. Dat eisers niet weten door welk concreet onderdeel van de Iraanse autoriteiten zij worden gezocht, is onvoldoende om eisers tegen te werpen dat zij in het geheel niet weten door wie zij worden gezocht. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting niet kunnen aangegeven uit welke objectieve landeninformatie volgt dat de Iraanse inlichtingendienst zich goed presenteren in bijvoorbeeld telefoongesprekken. Daartegenover staat dat uit algemene landeninformatie over Iran volgt dat sprake is van een actief opsporingsbeleid door de Iraanse autoriteiten met betrekking tot het bezoeken van huiskerken voor bekeerde christenen. [7] Dat impliceert dat sprake kan zijn van meerdere onderdelen van de Iraanse autoriteiten.
12.3.
De rechtbank is verder van oordeel van verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft tegengeworpen dat eisers niet weten waarom zij worden gezocht. Eisers verklaren gelijkluidend over dat vrienden van hen zijn opgepakt na het huiskerkbezoek en dat zij van een vriend hebben gehoord dat zij daarom ook worden gezocht. De rechtbank ziet zonder nadere motivering niet in waarom verweerder dit ongeloofwaardig heeft bevonden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het verhaal van eisers past bij het actieve opsporingsbeleid door de Iraanse autoriteiten zoals dat volgt uit objectieve landeninformatie over Iran. [8]
Over de afvalligheid
13.1.
Eiseres voeren verder aan dat verweerder van hen verwacht dat zij bij terugkeer naar Iran ontkennen afvallig te zijn en niet zullen spreken over hun asielaanvraag in Nederland. Ook verwacht verweerder van eisers dat zij een verklaring ondertekenen waarin zij verklaren moslim te zijn. Eisers stellen zich op het standpunt dat dit niet van hen kan worden verwacht. Immers, uit openbare landeninformatie volgt dat er een groot risico bestaat dat iemand met een laissez-passer bij aankomst ondervraagd zal worden over het verblijf in het buitenland en dat er allerlei andere manieren bestaan om erachter te komen dat iemand asiel heeft aangevraagd, zoals bijvoorbeeld via vrienden, familie, sms-berichten of telefoongesprekken. Eiser heeft met zijn familie gesproken vanuit het detentiecentrum, omdat hij genoodzaakt was om zijn identiteitsdocumenten te overleggen. Van eisers kan niet worden verwacht dat zij verklaren moslim te zijn, nu zij van de Islam zijn afgekeerd en verweerder dit ook geloofwaardig heeft bevonden.
13.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [9] bij terugkeer naar Iran. Eisers hebben in Iran nooit geuit dat zij afvallig zijn en hebben hiervan ook nooit problemen ondervonden. Eisers hebben ook aangegeven dat zij in de toekomst op dezelfde wijze als voorheen willen omgaan met hun afvalligheid. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dezelfde uiting in de toekomst problemen zal veroorzaken. Van eisers mag daarom worden verwacht dat ze zich op dezelfde manier gedragen. Verweerder betrekt daarbij dat in de korte tijd dat eisers buiten Iran verblijven geen verandering is opgetreden in de manier waarop zij hun afvalligheid uiten.
13.3.
De rechtbank stelt vast dat uit jurisprudentie van de Afdeling [10] volgt dat verweerder, uitgaande van zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid, moet beoordelen of de vreemdeling naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Verweerder moet de verklaringen van de vreemdeling hierover verbinden aan wat overigens bekend is over het land van herkomst. Daarbij geldt voor verweerder dat hij zich niet slechts op het standpunt kan stellen dat hij de door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst ongeloofwaardig acht. Verweerder moet ook onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, een vreemdeling na terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn afvalligheid en of de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn. Als een vreemdeling daarover niet uitdrukkelijk verklaart, moet verweerder ervan uitgaan dat die vreemdeling na terugkeer op dezelfde wijze uiting aan zijn afvalligheid wil geven als hij in Nederland heeft gedaan. Verder mag verweerder van een vreemdeling niet verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst. Verweerder heeft de wijze waarop dit wordt beoordeeld verder uiteengezet in het informatiebericht (IB) 2023/35. [11]
13.4.
Verder staat in dit IB dat voor vreemdelingen van wie de afvalligheid geloofwaardig is geacht, van belang is om conform Werkinstructie WI 2022/3 te onderzoeken en beoordelen of de uitingen van de afvalligheid die ervoor zouden zorgen dat zij in de negatieve aandacht zouden komen te staan van belang zijn voor het behoud van hun religieuze identiteit, hoe en waarom de vreemdelingen in het land van herkomst uiting gaven aan hun overtuiging en zij dit in Nederland hebben gedaan en of en waarom zij dit bij terugkeer (anders) zouden willen doen en of dit geloofwaardig is. Dit maakt reeds onderdeel uit van de geloofwaardigheidsbeoordeling van de religieuze overtuiging. Als de vreemdeling in het land van herkomst en in Nederland zijn afvalligheid terughoudend of niet actief heeft geuit, dan is het in beginsel niet aannemelijk dat de vreemdeling in het geval van een eventuele ondervraging door de autoriteiten op de luchthaven zal verklaren dat hij afvallig is. In dit geval is er, anders gezegd, in beginsel namelijk geen blijk dat dit voor de vreemdeling van belang is voor het behoud van zijn religieuze identiteit. Op grond van de verklaringen van de vreemdeling ten aanzien van het uiten van zijn overtuiging, mag dan ook verwacht worden dat hij niet verklaart afvallig te zijn.
13.5.
De rechtbank citeert in dit kader de relevante passages uit het nader gehoor van eiser [12] :
“Als u zou terugkeren, hoe zou u dan uiting willen geven aan uw afvalligheid?
Dat is niet toegestaan. Je mag er niet over praten, want je wordt dan opgepakt
en naar een onbekende plek gebracht.
Begrijp ik u goed dat u het in de toekomst niet zal uiten in Iran?
Ik durf het niet.”
13.6.
De rechtbank citeert in dit kader ook de relevante passages uit het nader gehoor van eiseres [13] :
“Stel dat u nu zou terugkeren naar Iran. Zou u uw nieuwe geloof dan willen uiten?
Ja.
Hoe zou u dat willen doen?
Ik zou heel graag naar de kerk willen gaan. Maar dat is natuurlijk verboden in Iran. Je kan niet naar binnen gaan en bidden, alleen kijken. Ik moet eerst meer onderzoeken welke dingen ik moet doen van mijn geloof. Wat van mij wordt verwacht. Dan kan ik dat pas uitvoeren. Want tegenover die rust, vrede en liefde en alles wat je krijgt zijn er ook verwachtingen. Je moet dingen doen en dat zal ik ook doen.”
13.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en onvoldoende heeft beoordeeld of eisers door de geloofwaardige geachte afvalligheid een risico lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran. Verweerder heeft eiser twee vragen gesteld over hoe hij uiting zal willen geven aan zijn afvalligheid bij terugkeer. Deze vragen zijn niet goed uit de verf gekomen. Het lijkt er immers op dat eiser de vragen niet heeft begrepen. Hij antwoordt namelijk dat het verboden is in Iran en dat hij het daarom niet durft. Het had op de weg van verweerder gelegen om duidelijk te maken aan eiser dat het gaat om de vraag hoe eiser graag uiting zou willen geven aan zijn afvalligheid, los van de vraag of dit is verboden. Daar komt bij dat verweerder geen vraag heeft gesteld over hoe eiser in Nederland uiting geeft aan zijn afvalligheid. Evenmin heeft verweerder eiseres hierover bevraagd. Verder blijkt uit de geciteerde passages van het nader gehoor van eiseres dat zij wel heeft aangegeven hoe zij uiting zou willen geven aan haar afvalligheid bij terugkeer. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder kenbaar rekening heeft gehouden met deze verklaringen.
Over de kennelijke ongegrondheid van de aanvragen
14.1.
Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat zij vermoedelijk met opzet een identiteits- of reisdocument hebben vernietigd of weggemaakt. Dit document had kunnen helpen om de identiteit en nationaliteit van eisers te kunnen vaststellen, aldus verweerder.
14.2.
De rechtbank is met eisers van oordeel dat verweerder de aanvragen van eisers niet als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers bij binnenkomst in Nederland gelijk hebben aangegeven dat zij met valse paspoorten hebben gereisd en dat zij in de veronderstelling waren dat zij hun paspoorten zouden terugkrijgen van de reisagent. Vervolgens hebben eisers in deze procedure alsnog identificerende documenten overgelegd die vervolgens positief zijn beoordeeld door het Bureau Documenten. Onder deze omstandigheden is niet langer sprake van een situatie als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vw 2000. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen.
16. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluiten in stand te laten of een tussenuitspraak te doen. De rechtbank overweegt in dit verband dat mogelijk nader onderzoek, in de vorm van een aanvullend gehoor, nodig zal zijn voordat op de aanvragen van eisers kan worden beslist. Zo ligt het in de rede om eisers te horen over de wijze waarop zij thans invulling geven aan hun afvalligheid en activiteiten met betrekking tot het christendom. In het kader van de nieuwe besluitvorming moet verweerder ook rekening houden met de verklaringen van eisers op de zitting dat zij bij een eventuele ondervraging door de Iraanse autoriteiten bij terugkeer Jezus niet kunnen verloochenen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken om een nieuw besluit nemen op de asielaanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van hun (als samenhangende zaak aan te merken) beroepen en verzoeken. Deze vergoeding stelt de rechtbank vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
18. Omdat op de beroepen is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank wijst de verzoeken daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 2 augustus 2024;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eisers;
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Pagina 5 van het aanmeldgehoor van eiseres.
4.Pagina 6 van het aanmeldgehoor van eiseres.
5.Pagina’s 24 en 25 van het nader gehoor van eiser.
6.Pagina’s 24 en 25 van het nader gehoor van eiseres.
7.Zie pagina 82 van het Algemeen Ambtsbericht over Iran van september 2023.
8.Zie pagina 82 van het Algemeen Ambtsbericht over Iran van september 2023.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, r.o. onder 23 en 24.
11.Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen.
12.Pagina 13 van het nader gehoor van eiser.
13.Pagina 30 van het nader gehoor van eiseres.