ECLI:NL:RBDHA:2024:14833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/09/665656 / HA ZA 24-377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in een civiele procedure met internationale elementen

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident tussen Jena Beheer B.V. en Holzbau GMBH, met betrekking tot een overeenkomst van geldlening. Jena, de eiseres, had op 5 oktober 2023 een overeenkomst gesloten met Holzbau, waarbij een borgstelling was afgegeven door [gedaagde sub 2]. Jena vorderde betaling van € 1.700.000, maar Holzbau en [gedaagde sub 2] stelden dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren op basis van de Brussel I-Verordening, omdat [gedaagde sub 2] als consument zou kwalificeren. Jena voerde aan dat [gedaagde sub 2] niet als consument kan worden aangemerkt en dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank oordeelde dat de Brussel I-Verordening niet van toepassing was op de borgtochtovereenkomst, omdat [gedaagde sub 2] niet als consument kan worden beschouwd. De rechtbank wees de incidentele vordering van Holzbau en [gedaagde sub 2] af en veroordeelde hen in de proceskosten van het incident, begroot op € 792. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rolzitting van 23 oktober 2024 voor het nemen van een conclusie van antwoord door Holzbau en [gedaagde sub 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/665656 / HA ZA 24-377
Vonnis in incident van 11 september 2024
in de zaak van
JENA BEHEER B.V.te Westland,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] GMBH te Weißbriach, Oostenrijk,

2.
[gedaagde sub 2]te [woonplaats] , Oostenrijk,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaten mrs. R.J.R.M. de Bok en D.R.D.A. Buren-Baks te Rotterdam,
procesadvocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als Jena, Holzbau en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 maart 2024;
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 10;
  • de betekeningsstukken;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties 11 tot en met 18.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan in het incident

2.1.
Jena heeft op 5 oktober 2023 een overeenkomst van geldlening gesloten met Holzbau, waarbij [gedaagde sub 2] zich borg heeft gesteld voor Holzbau. Partijen hebben in de overeenkomst geen forumkeuze gemaakt. Wel hebben zij een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht. Jena heeft uit hoofde van de overeenkomst van geldlening op 18 oktober 2023 een bedrag van € 1.700.000 overgemaakt naar Holzbau. De overeengekomen termijn van terugbetaling was een jaar, maar Jena is van mening dat de geldlening vervroegd opeisbaar is geworden op grond van artikel 6:40 sub c Burgerlijk Wetboek. In de hoofdzaak vordert Jena Holzbau en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling aan haar van € 1.700.000, te vermeerderen met 3% rente per jaar vanaf 18 oktober 2023, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.2.
Holzbau en [gedaagde sub 2] vorderen vóór alle weren dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Jena in de hoofdzaak kennis te nemen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat deze zaak valt onder het toepassingsbereik van de Brussel I
bis-Verordening [1] . Volgens Holzbau en [gedaagde sub 2] gaat het in deze zaak om een particuliere borgtocht en kwalificeert [gedaagde sub 2] daarom als consument ten aanzien van de borgtochtovereenkomst. Op grond van artikel 18 lid 2 Brussel I
bis-Verordening geldt dat een rechtsvordering die tegen een consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst slechts kan worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. [gedaagde sub 2] woont in Oostenrijk. Gelet op de absolute bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde sub 2] , geldt dat de Nederlandse rechter zich eveneens ten aanzien van de vordering jegens Holzbau onbevoegd moet verklaren. Holzbau en [gedaagde sub 2] stellen dus dat alleen de Oostenrijkse rechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
2.3.
Jena voert het verweer dat – kort gezegd – er geen sprake is van een particuliere borg, maar dat dit ook niet leidend is voor de bevoegdheid van de rechtbank. Jena stelt dat de Brussel I bis-Verordening leidend is en dat [gedaagde sub 2] in de zin van deze verordening niet als consument kan worden aangemerkt, nu hij niet koopt voor eigen gebruik. Volgens Jena is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Jena.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.5.
Holzbau en [gedaagde sub 2] hebben woonplaats in Oostenrijk. Daarom moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen. De rechtbank beantwoordt de bevoegdheidsvraag, net als partijen, aan de hand van de Brussel I
bis-Verordening.
2.6.
Nu Holzbau en [gedaagde sub 2] woonplaats hebben in Oostenrijk, moeten zij volgens de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I
bis-Verordening in beginsel voor een gerecht in Oostenrijk worden opgeroepen. Maar op grond van de alternatieve bevoegdheidsregeling van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I
bis-Verordening kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, als de grondslag van de vordering een verbintenis uit overeenkomst is, ook in een andere lidstaat worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Wat deze plaats is moet worden beoordeeld aan de hand van het recht dat op de overeenkomst van toepassing is.
2.7.
De verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in deze kwestie betreft de (verplichting tot) terugbetaling van een geldsom of betaling door de borg. De plaats van uitvoering is niet aangewezen in de overeenkomst. In de overeenkomst is een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht. Naar Nederlands recht is de plaats van terugbetaling de plaats van vestiging van de ontvanger van de geldsom. Nu moet worden betaald aan Jena, die gevestigd is in Nederland, kunnen Holzbau en [gedaagde sub 2] voor de Nederlandse rechter worden opgeroepen.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat afdeling 4 van de Brussel I
bis-Verordening (Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten) in deze zaak niet van toepassing is, omdat [gedaagde sub 2] niet is aan te merken als een consument in de zin van de Brussel I
bis-Verordening. Het volgende is daartoe redengevend.
2.9.
Artikel 17 van de Brussel I
bis-Verordening beschrijft een door een consument gesloten overeenkomst als volgt:

een overeenkomst gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat niet als bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd.
Aan de in de Brussel I
bis-Verordening gebruikte begrippen – waaronder het begrip consument – moet met het oog op de eenvormige toepassing van de verordening in alle lidstaten een autonome uitleg worden gegeven, waarbij hoofdzakelijk aansluiting moet worden gezocht bij het stelsel en de doelstelling van de verordening. De regeling van de artikelen 17 e.v. heeft tot doel een passende bescherming te bieden aan de consument die ten opzichte van zijn beroepsmatige wederpartij als economisch zwakkere en juridisch minder ervaren contractspartij wordt beschouwd en om die reden niet mag worden afgehouden van het instellen van een rechtsvordering door hem te verplichten een rechtsvordering aanhangig te maken voor de gerechten van de staat op het grondgebied waarvan zijn wederpartij woon-/vestigingsplaats heeft.
2.10.
Gelet op de formulering van de beschermingsbepaling voor consumenten in artikel 17 Brussel I
bis-Verordening, die sterke gelijkenissen vertoont met het consumentenbegrip in andere EU-regelingen, zal de rechtbank voor de nadere uitleg van de bepaling aansluiten bij de rechtspraak van het HvJEU daarover. Uit vaste rechtspraak van het HvJEU (Shearson Lehman Hutton, HvJEU 1993, C-89 en Benincasa, HvJEU 3 juli 1997 C-296/95) volgt dat het begrip consument eng moet worden uitgelegd, waarbij aansluiting moet worden gezocht bij de positie van deze persoon in een bepaalde overeenkomst, rekening houdend met de aard en het doel daarvan, maar niet met de subjectieve situatie van die persoon. Onder de bijzondere regeling ter bescherming van de consument als zwakkere partij vallen alleen overeenkomsten die, los en onafhankelijk van enige beroepsmatige activiteit of doelstelling, uitsluitend worden gesloten om te voorzien in de consumptiebehoeften van een persoon als particulier, terwijl deze bescherming in geval van overeenkomsten met een beroepsmatig doel niet gerechtvaardigd is. Hetzelfde geldt voor gemengde overeenkomsten die zowel een particulier als een zakelijk karakter hebben (Gruber, HvJEU 20 januari 2005, C-464/01).
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de aard van de borgtochtovereenkomst, geen sprake is van een overeenkomst die voorziet in de consumptiebehoeften van [gedaagde sub 2] . Gelet hierop is [gedaagde sub 2] niet aan te merken als een consument in de zin van de Brussel I
bis-Verordening. Hierbij is verder niet van belang of [gedaagde sub 2] als particuliere borg handelde bij het aangaan van de overeenkomst.
2.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
2.13.
Holzbau en [gedaagde sub 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Jena worden als volgt begroot:
  • salaris advocaat: € 614 (1 punt à € 614, volgens tarief II);
  • nakosten: € 178, plus verhoging als het vonnis wordt betekend;
totaal: € 792.
2.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Vervolg in de hoofdzaak
2.15.
Jena verzoekt om akte niet dienen te verlenen van niet concluderen door Holzbau en [gedaagde sub 2] op 3 juli 2024 zoals afgesproken tussen partijen. Jena voert daartoe het volgende aan. Holzbau en [gedaagde sub 2] hebben een verzoek om uitstel gedaan voor het nemen van de conclusie van antwoord. Zij hebben de rechtbank zes weken uitstel gevraagd, terwijl partijen volgens Jena met elkaar hadden afgesproken dat zij twee weken uitstel zouden vragen. Vervolgens hebben Holzbau en [gedaagde sub 2] geen conclusie van antwoord genomen, maar eerst een bevoegdheidsincident opgeworpen. Jena ervaart dit als vertragingstechnieken van Holzbau en [gedaagde sub 2] .
2.16.
De rechtbank is van oordeel dat zij Holzbau en [gedaagde sub 2] op juiste gronden uitstel heeft verleend voor het indienen van de conclusie van antwoord. De omstandigheid dat Holzbau en [gedaagde sub 2] eerst een bevoegdheidsincident hebben opgeworpen, is procesrechtelijk toegestaan en levert geen onredelijke vertraging op. Niet is gebleken dat het bevoegdheidsincident op voorhand kansloos was. Er is dan ook geen grond om Holzbau en [gedaagde sub 2] nu niet de gebruikelijke termijn voor een conclusie van antwoord te geven.
2.17.
De rechtbank zal de zaak naar de rolzitting van 23 oktober 2024 verwijzen voor het nemen van conclusie van antwoord door Holzbau en [gedaagde sub 2] .
2.18.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt Holzbau en [gedaagde sub 2] in de kosten van het incident, inclusief nakosten, aan de zijde van Jena begroot op € 792, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als Holzbau en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten Holzbau en [gedaagde sub 2] € 92 extra aan nakosten betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening van de proceskosten;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
23 oktober 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024. [2]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (Brussel I
2.type: 3416/2339