ECLI:NL:RBDHA:2024:14812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
NL24.35195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van eiser in het kader van Dublin-overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Tunesische nationaliteit heeft, werd in bewaring gesteld om te worden overgedragen aan Duitsland. Eiser had op 10 september 2024 zijn asielaanvraag ingetrokken, wat volgens hem aanleiding zou moeten zijn om de grondslag voor de bewaring te wijzigen. De rechtbank oordeelde echter dat deze beroepsgrond niet slaagde, omdat eiser op de Dublingrondslag in bewaring was gesteld en zijn asielaanvraag in Duitsland eerder was ingediend.

De rechtbank constateerde echter dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was geworden, omdat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld bij de overdracht van eiser aan Duitsland. De rechtbank merkte op dat op 9 september 2024 al duidelijk was dat er slechts een eenvoudig overdrachtsbesluit nodig was, maar dat dit besluit pas na de zitting op 17 september 2024 was genomen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf 12 september 2024 onrechtmatig was, omdat eiser onnodig lang in bewaring was gehouden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, gelastte de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser en de opheffing van de bewaringsmaatregel. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 700,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en werd verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35195

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Procesverloop

Verweerder heeft op 31 augustus 2024 aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft verweerder verzocht om uiterlijk op 16 september 2024 de piketmelding aan het dossier toe te voegen.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen en eiser is in persoon met tussenkomst van een registertolk gehoord. Verweerder heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Tunesische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1991.
2. Op 31 augustus 2024 is eiser aansluitend aan strafrechtelijke detentie overgenomen en opgehouden. In de maatregel van bewaring heeft verweerder gemotiveerd dat eiser in bewaring kan worden gesteld, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het concrete aanknopingspunt betreft een Eurodac-hit Duitsland van 16 april 2024. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) twee zware gronden en vier lichte gronden opgevoerd om het significante onttrekkingsrisico te onderbouwen.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op de verkeerde grondslag in bewaring wordt gehouden omdat hij op 10 september 2024 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Naar de mening van eiser had daardoor de grondslag moeten worden gewijzigd.
4. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Eiser is op de zogenoemde “Dublingrondslag” in bewaring gesteld. Of eiser al dan niet een asielaanvraag indient, en al dan niet deze aanvraag handhaaft, dan wel intrekt, is in dit kader niet relevant. Eiser heeft voorafgaand aan zijn komst naar Nederland een asielaanvraag in Duitsland ingediend. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en verweerder is gehouden dit onrechtmatige verblijf te beëindigen. Verweerder “mag kiezen” of hij een Dublinprocedure start of dat hij aan eiser een terugkeerbesluit oplegt en -als eiser niet binnen een mogelijke termijn voor vrijwillig vertrek uit eigen beweging het grondgebied van de Unie verlaat- eiser verwijdert naar zijn land van herkomst en eiser, indien dit noodzakelijk is om de uitzetting te effectueren en dit niet onevenredig bezwarend is voor eiser, daartoe in bewaring stelt. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, Vw en wil eiser dus overdragen aan Duitsland. Omdat inmiddels ook een claimakkoord met Duitsland tot stand is gekomen, kan verweerder deze grondslag voor de vrijheidsontneming handhaven. De omstandigheid dat eiser de asielaanvraag die hij op 31 augustus 2024 heeft ingediend, heeft ingetrokken op 10 september 2024 betekent immers niet dat het claimakkoord niet langer rechtsgeldig is en verweerder eiser niet meer zou kunnen overdragen.
5. Eiser heeft geen andere beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank zal eiser evenwel op grond van een op tegenspraak gehouden ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek in vrijheid stellen omdat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig is geworden. De rechtbank motiveert dit als volgt.
6. Eiser is op 31 augustus 2024 in bewaring gesteld en heeft gedurende zijn gehoor dat is voorafgegaan aan de oplegging van de maatregel te kennen gegeven een asielaanvraag te willen indienen als hij in bewaring wordt gesteld. Eiser heeft dit dan ook op dezelfde dag gedaan. Eiser heeft ook verklaard dat hij in Duitsland woont, werkt en studeert, een document heeft om dit te onderbouwen en niet wist dat zijn in Duitsland ingediende asielaanvraag reeds was afgewezen. Eiser heeft verklaard geen intentie te hebben gehad om naar Nederland te komen en bovenal zo spoedig mogelijk te willen terugkeren naar Duitsland. Eiser heeft ook voorafgaand aan de oplegging van de bewaringsmaatregel verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als verweerder hem “terugstuurt” naar Duitsland.
7. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat ondanks de veronderstellingen van eiser op dit punt, eiser geen rechtmatig verblijf in Duitsland heeft. Verweerder kan eiser dus niet op eigen gelegenheid laten terugkeren naar Duitsland, maar zal dit moeten overleggen met de Duitse autoriteiten. Verweerder hoeft daarom ook niet te volstaan met de oplegging van een lichter middel om eiser in de gelegenheid te stellen om zich naar Duitsland te begeven. Verweerder is dan ook gehouden om een Dublinprocedure te starten en heeft dat ook gedaan. Eiser is op 31 augustus 2024 in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 3 september 2024 een claimverzoek ingediend bij de Duitse autoriteiten en dit claimverzoek is op 5 september 2024 geaccepteerd. Op 9 september 2024 om 10:00 uur zou het “Dublin-aanmeldgehoor” plaatsvinden. Uit de verslaglegging van het gehoor blijkt dat eiser bij de aanvang van het gehoor heeft gevraagd waarom hij in bewaring is gesteld. Nadat de hoormedewerker dit had uitgelegd, heeft eiser aangegeven zijn asielaanvraag te willen intrekken. De hoormedewerker heeft eiser daarop in de gelegenheid gesteld om telefonisch en in afzondering met zijn gemachtigde te spreken. Eiser heeft daarna bevestigd zijn asielaanvraag te willen intrekken waarna het aanmeldgehoor om die reden is gestaakt. Verweerder heeft op diezelde dag, dus op 9 september 2024, een exemplaar van het aanmeldgehoor van eiser aan de gemachtigde van eiser doen toekomen en in de begeleidende brief vermeld dat de asielaanvraag door eiser en in overleg met de gemachtigde is ingetrokken. De M53, waarin eiser formeel verklaart zijn asielaanvraag in te trekken, is door eiser ondertekend op 10 september 2024.
8. De rechtbank heeft verweerder, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden en gelet op het tijdsverloop tussen 9 september 2024 en het onderzoek ter zitting op 17 september 2024 gevraagd waarom er nog geen overdrachtsbesluit is genomen. De rechtbank heeft verweerder voorgehouden dat het overdrachtsbesluit een kort en zeer eenvoudig besluit kan zijn. In het besluit hoeft immers in wezen alleen vermeld te worden dat eiser zich in Nederland in bewaring bevindt, er reeds een claimakkoord tot stand is gekomen, eiser is gehoord en heeft verklaard zo spoedig mogelijk naar Duitsland te willen vertrekken en dus zal meewerken aan de overdracht. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven, vernomen te hebben dat het overdrachtsbesluit binnen een week genomen zou worden maar geen nadere gegevens hierover te hebben. De rechtbank heeft daarop gevraagd waarom dit niet eerder is gebeurd en heeft ter zitting aangegeven deze gang van zaken niet voldoende voortvarend te achten. De rechtbank heeft hierbij benoemd dat “capaciteitsproblemen” in dit geval geen rechtvaardiging kunnen zijn voor het tijdsverloop. Verweerder was immers op 9 september 2024 voorafgaand aan het aanmeldgehoor in de veronderstelling na het gehoor een voornemen en besluit te moeten nemen en heeft dus al rekening moeten houden dat hij die capaciteit nodig heeft ten behoeve van de procedure van eiser. Die capaciteit moet ook zo spoedig mogelijk na het aanmeldgehoor beschikbaar zijn omdat verweerder eiser vanuit bewaring wil overdragen. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de overdracht van eiser heeft gewerkt door ten tijde van het rechtmatigheidsonderzoek ter zitting geen overdrachtsbesluit te hebben genomen.
9. De rechtbank overweegt dat, gelet op de concrete feiten en omstandigheden en meer in het bijzonder omdat verweerder op 9 september 2024 kort na 10:00 uur al weet dat slechts een zogenoemd “kaal overdrachtsbesluit” hoeft te worden genomen en eiser het hier bovendien mee eens is, het overdrachtsbesluit op uiterlijk 11 september 2024 had moeten worden genomen. De tenuitvoerlegging van een bewaringsmaatregel moet immers steeds zo kort mogelijk duren en niet valt in te zien waarom verweerder niet in staat zou zijn om op 9, 10 of 11 september 2024 een beknopt kaal overdrachtsbesluit te nemen. Indien verweerder op dat moment voortvarend had gehandeld, was eiser reeds voor de behandeling ter zitting overgedragen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de regievoerder tegen hem gezegd zou hebben dat de Duitse autoriteiten reeds akkoord waren met de overdracht en zij drie dagen van tevoren op de hoogte willen worden gesteld van de overdracht. De rechtbank merkt op dat ook uit de acceptatie van het claimverzoek blijkt dat de Duitse autoriteiten slechts drie (werk)dagen voor de feitelijke overdracht op de hoogte willen worden gesteld van die overdracht. Eiser bevindt zich dus onnodig lang in bewaring doordat onvoldoende voortvarend is gehandeld door verweerder. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van de maatregel daarom met ingang van 12 september 2024 onrechtmatig en zal eiser dan ook in vrijheid stellen.
10. De rechtbank merkt -geheel ten overvloede- op dat het onderzoek ter zitting is aangevangen om 13:45 uur en is gesloten om 14:15 uur. Verweerder heeft na de behandeling van een aansluitend geagendeerd bewaringsberoep waarin de vreemdeling door dezelfde gemachtigde is bijgestaan, medegedeeld dat in de onderhavige procedure zojuist een overdrachtsbesluit is genomen. Verweerder heeft niet om heropening van het onderzoek verzocht en de rechtbank is hiertoe ook niet ambsthalve overgegaan. De gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten en omstandigheden die zich na het sluiten van het onderzoek voordoen niet kunnen worden betrokken bij de rechtmatigheidsbeoordeling door de rechtbank. De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder op 17 september 2024 om 15:18 uur een overdrachtsbesluit aan het dossier heeft toegevoegd. De rechtbank betrekt dit besluit niet bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel. Als de rechtbank dit wel had gedaan, had dit bovendien niet tot een andere uitspraak geleid. Het overdrachtsbesluit is zeer summier en bevat naast de tekstblokken die standaardmatig in een overdrachtsbesluit worden opgenomen enkel de data van het claimverzoek en de acceptatie hiervan en de mededeling dat eiser, gelet op de bewaring, zo spoedig mogelijk wordt overgedragen en wat de maximale termijn is die eiser in bewaring kan worden gehouden om de overdracht te effectueren. Daargelaten dat verweerder zelf had moeten bedenken dat het overdrachtsbesluit moest worden genomen, bevestigt de inhoud van dit overdrachtsbesluit dat het nauwelijks beslag legt op de beschikbare capaciteit om een besluit van twee pagina’s uit te werken als 1,5 pagina hiervan het “inkloppen van tekstblokken” is. Eiser bevindt zich in bewaring en verweerder moet gedurende de gehele tenuitvoerlegging van de maatregel voortvarend handelen en heeft dat dus onvoldoende gedaan en de rechtbank zou dit ook zo beslissen als ten tijde van het onderzoek ter zitting wel al duidelijk was dat op de dag van de zitting het overdrachtsbesluit zou worden genomen.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om de maatregel eerder dan vanaf 12 september 2024 onrechtmatig te achten. De rechtbank merkt hierbij wel uitdrukkelijk op dat verweerder weliswaar niet heeft hoeven volstaan met de oplegging van een lichter middel, maar dat de zinssnede in de lichter middel-overweging van de maatregel “
Ik merk op dat een restrictief kader van belang is in mijn overweging.” getuigt van een fundamenteel onjuist beoordelingskader. Indien verweerder
kánvolstaan met een lichter middel omdat het doel van de maatregel ook kan worden bereikt als de maatregel niet wordt opgelegd of als oplegging van de maatregel onevenredig bezwarend is, is verweerder verplicht om te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Verweerder moet dus een “restrictief kader” hanteren bij de beoordeling of een bewaringsmaatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig is en niet bij de beoordeling of kan en dus moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel.
12. De rechtbank stelt ook vast dat de ophouding op de verkeerde grondslag heeft plaatsgevonden en dat de maatregel niet op de juiste wijze is uitgereikt, maar overweegt dat de belangenafweging in dit kader niet in het voordeel van eiser uitvalt gelet op de omstandigheden waaronder eiser is aangetroffen in Nederland en de (uiteindelijke) verklaring van eiser dat hij eerder in Nederland is geweest en niet duidelijk is of eiser tussentijds in Nederland is gebleven.
13. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en eiser in vrijheid stellen. Eiser komt in aanmerking voor schadevergoeding omdat hij onrechtmatig in bewaring is gehouden en de rechtbank zal bepalen dat eiser voor elke dag onrechtmatige vrijheidsontneming aanspraak maakt op een vergoeding van € 100,-. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank een proceskostenveroordeling uitspreken en daarbij de standaarmatig toegekende punten en bedragen als uitgangspunt nemen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
  • beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaringsmaatregel;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 700,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M.J. Caris, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 september 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.